Overzicht
Duits naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. Fortgehen:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Fortgehen (Duits) in het Spaans

Fortgehen:

Fortgehen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Fortgehen (Weg gehen; Gehen; Verlassen)
    el salir
    • salir [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Fortgehen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
salir Fortgehen; Gehen; Verlassen; Weg gehen Abfahren; Abreisen; Weggehen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
salir abfahren; abfallen; abhängen; abkoppeln; abreisen; abtrennen; andrehen; aufbrechen; aufknoten; aufkommen; auflösen; aufmachen; auftrennen; ausbrechen; ausfahren; ausfallen; ausfädeln; ausgehen; aushecken; ausholen; ausmisten; ausreißen; ausscheiden; aussteigen; austreten; auswirken; beenden; bummeln; davoneilen; desertieren; durchbrennen; durchgehen; einen Auszug machen; einfetten; einschiffen; einschmieren; eintreffen; entfliehen; entkommen; entkoppeln; entrinnen; entschlüpfen; entweichen; entwischen; erfolgen; erscheinen; erstehen; erweisen; extrahieren; fetten; fliehen; flüchten; folgen; folgern; fortfahren; fortgehen; fortreisen; fortrennen; frei kommen; führen; gefallen; gehen; geraten; geschikt sein; gipfeln; herumreisen; hervorgehen; hingeraten; im Schritt gehen; kommen; konvenieren; lockern; losfahren; loshaken; loskoppeln; loslösen; losmachen; losziehen; ludern; lösen; nach vorne stehen; passen; reisen; schmecken; schmieren; schreiten; seineZelteabbrechen; sichergeben; sicherweisen; sichherausstellen; sichzeigen; stapfen; steigen; taugen; treiben; umherreisen; verlassen; vorkommen; vorspringen; wegfahren; weggehen; weglaufen; wegreisen; zur Folge haben; ölen; überlaufen
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
salir herauskommen; herausströmen