Overzicht
Duits naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. Anwesenheit:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Anwesenheit (Duits) in het Spaans

Anwesenheit:

Anwesenheit [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Anwesenheit (Beisein; Gegenwart)
    la presencia
  2. die Anwesenheit (Beisein)
    la presencia; la asistencia

Vertaal Matrix voor Anwesenheit:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
asistencia Anwesenheit; Beisein Arbeitslosengeld; Arbeitslosenhilfe; Arbeitslosenunterstützung; Assistenz; Bediente; Bedienung; Befriedigung; Beihilfe; Beistand; Betreuung; Diener; Dienst; Dienstleistung; Erleichterung; Familienfürsorge; Familienhilfe; Fürsorge; Gebäudereiniger; Halt; Handreichung; Hilfe; Hilfe leisten; Hilfeleistung; Hilfsaktion; Hilfsmittel; Knecht; Kundendienst; Linderung; Milderung; Mitarbeit; Mithilfe; Mitwirkung; Putzfrau; Service; Sorge; Sozialhilfe; Sozialhilferegelung; Stallknecht; Stütze; Unterstützung; Versorgung; Wohlfahrtssorge; Zusammenarbeit; Zusammenwirkung; gemeinsame Arbeit
presencia Anwesenheit; Anwesenheitsinformationen; Beisein; Gegenwart

Synoniemen voor "Anwesenheit":


Wiktionary: Anwesenheit


Cross Translation:
FromToVia
Anwesenheit presencia tegenwoordigheid — aanwezigheid
Anwesenheit presencia presence — fact or condition of being present
Anwesenheit presencia présenceexistence d’une personne dans un lieu donner.