Abwesenheit in het Spaans vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Spaans: Meer gegevens...

Abwesenheit:
- ausencia; ausentismo; falta de asistencia; distracción; despiste; Fuera de la oficina
Wiktionary:
- Abwesenheit → ausencia, falta

Duits

Uitgebreide vertaling voor Abwesenheit (Duits) in het Spaans

die Abwesenheit (Versäumnis; Verzug)
la ausencia; el ausentismo; la falta de asistencia
- ausencia [la ~] zelfstandig naamwoord
- ausentismo [el ~] zelfstandig naamwoord
- falta de asistencia [la ~] zelfstandig naamwoord
die Abwesenheit (Zerstreutheit; Geistesabwesenheit)
la distracción; la ausencia; el despiste
- distracción [la ~] zelfstandig naamwoord
- ausencia [la ~] zelfstandig naamwoord
- despiste [el ~] zelfstandig naamwoord
die Abwesenheit
la ausencia
- ausencia [la ~] zelfstandig naamwoord
die Abwesenheit (Abwesend)
Fuera de la oficina
- Fuera de la oficina

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
ausencia	Abwesenheit; Geistesabwesenheit; Versäumnis; Verzug; Zerstreutheit	Abwesentheit; Defekt; Ermangelung; Fehler; Gebrechen; Mangel; Schulversaum; Schwäche; Versäumnis
ausentismo	Abwesenheit; Versäumnis; Verzug	Schulversaum; Versäumnis
despiste	Abwesenheit; Geistesabwesenheit; Zerstreutheit	Gedankenlosigkeit; Unüberlegtheit
distracción	Abwesenheit; Geistesabwesenheit; Zerstreutheit	Ableitung; Ableitungsmanövre; Ablenkung; Amüsieren; Dösen; Entspannung; Gedankenlosigkeit; Lässigkeit; Spielzeit; Unachtsamkeit; Unaufmerksamkeit; Unkonzentriertheit; Unterhaltung; Unüberlegtheit; Vergnügen; Zerstreutheit; Zerstreuung
falta de asistencia	Abwesenheit; Versäumnis; Verzug
Not Specified	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Fuera de la oficina	Abwesend; Abwesenheit	Abwesend

Cross Translation:

From	To	Via
• Abwesenheit	→ ausencia	↔ absence — state of being away
• Abwesenheit	→ ausencia; falta	↔ absence — lack; deficiency; nonexistence
• Abwesenheit	→ ausencia	↔ absence — inattention to things present
• Abwesenheit	→ ausencia	↔ afwezigheid — het afwezig zijn op een bepaald tijdstip en plaats
• Abwesenheit	→ ausencia	↔ absence — Le fait d’être absent.