Home ->Woordenboeken ->Duits/Spaans ->Zoek: vereinigen

Duitse en Spaanse zoekresultaten voor: vereinigen

Overzicht
Duits naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. vereinigen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor vereinigen (Duits) in het Spaans

vereinigen:

vereinigen werkwoord (vereinige, vereinigst, vereinigt, vereinigte, vereinigtet, vereinigt)

  1. vereinigen (zusammenfügen; kombinieren; vereinen; )
    montar; unir; ensamblar; empalmar; conglomerar
  2. vereinigen (zusammenfügen; koppeln; verbinden; )
    acoplar
  3. vereinigen (zusammenkommen; treffen; begegnen; zusammentreffen; tagen)
    reunirse; encontrarse; juntarse; converger; confluir
  4. vereinigen
    unir

Conjugations for vereinigen:

Präsens
  1. vereinige
  2. vereinigst
  3. vereinigt
  4. vereinigen
  5. vereinigt
  6. vereinigen
Imperfekt
  1. vereinigte
  2. vereinigtest
  3. vereinigte
  4. vereinigten
  5. vereinigtet
  6. vereinigten
Perfekt
  1. habe vereinigt
  2. hast vereinigt
  3. hat vereinigt
  4. haben vereinigt
  5. habt vereinigt
  6. haben vereinigt
1. Konjunktiv [1]
  1. vereinige
  2. vereinigest
  3. vereinige
  4. vereinigen
  5. vereiniget
  6. vereinigen
2. Konjunktiv
  1. vereinigte
  2. vereinigtest
  3. vereinigte
  4. vereinigten
  5. vereinigtet
  6. vereinigten
Futur 1
  1. werde vereinigen
  2. wirst vereinigen
  3. wird vereinigen
  4. werden vereinigen
  5. werdet vereinigen
  6. werden vereinigen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde vereinigen
  2. würdest vereinigen
  3. würde vereinigen
  4. würden vereinigen
  5. würdet vereinigen
  6. würden vereinigen
Diverses
  1. vereinig!
  2. vereinigt!
  3. vereinigen Sie!
  5. vereinigt
  6. vereinigend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor vereinigen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
reunirse Zusammenkommen
unir Ankuppeln
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acoplar aneinanderreihen; fügen; knüpfen; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; verkuppeln; zusammenfügen; zusammenlegen andocken; anhaken; anhängen; ankoppeln; ankuppeln; haken; koppeln; kuppeln
confluir begegnen; tagen; treffen; vereinigen; zusammenkommen; zusammentreffen zusammenfließen; zusammenströmen
conglomerar aneinanderreihen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; zusammenfügen; zusammenlegen
converger begegnen; tagen; treffen; vereinigen; zusammenkommen; zusammentreffen
empalmar aneinanderreihen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; zusammenfügen; zusammenlegen
encontrarse begegnen; tagen; treffen; vereinigen; zusammenkommen; zusammentreffen antreffen; auffinden; ausfindig machen; begegnen; entdecken; entgegen; finden; irgendwo verkehren; liegen; sich befinden; sich treffen; vorfinden; zusammenkommen; zusammentreffen
ensamblar aneinanderreihen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; zusammenfügen; zusammenlegen assemblieren; montieren; zusammenbauen; zusammensetzen
juntarse begegnen; tagen; treffen; vereinigen; zusammenkommen; zusammentreffen scharen; sich treffen; versammeln; zusammenkommen; zusammenströmen; zusammentreffen
montar aneinanderreihen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; zusammenfügen; zusammenlegen anbinden; anfangen; anfertigen; anheften; anordnen; aufbauen; aufstellen; ausrichten; bauen; befestigen; beginnen; beglaubigen; besteigen; bilden; deichseln; einlegen; einrichten; einsetzen; einsteigen; entstehen; entwerfen; entwickeln; erbauen; erfassen; erfinden; ergreifen; errichten; erschaffen; ertappen; erwischen; erzeugen; fabrizieren; fangen; fassen; festhaken; festheften; festlegen; festmachen; formen; gestalten; heften; herrichten; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; installieren; konstruieren; kreieren; machen; montieren; organisieren; produzieren; regeln; reiten; schaffen; schnappen; schöpfen; skizzieren; starten; tun; veranstalten; verfertigen; zusammenbauen; zusammensetzen
reunirse begegnen; tagen; treffen; vereinigen; zusammenkommen; zusammentreffen beraten; beratschlagen; eine Versammlung abhalten; konferieren; sich treffen; tagen; versammeln; zusammenkommen; zusammentreffen
unir aneinanderreihen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; zusammenfügen; zusammenlegen aneinanderkuppeln; bündeln; durchstellen; verbinden; weiterleiten; zusammenfügen; zusammenhalten

Synoniemen voor "vereinigen":


Wiktionary: vereinigen

vereinigen
verb
  1. Zu einer Gesamtheit führen
    • vereinigen → unir
Cross Translation:
FromToVia
• vereinigen → incorporarse; juntarse ↔ coalesce — to join into a single mass
• vereinigen → unirse ↔ coalesce — to form from different elements
• vereinigen → unir ↔ conflate — fuse into a single entity
• vereinigen → consolidar ↔ consolidate — To combine into a single unit; to group together or join
• vereinigen → juntar ↔ join — to combine more than one item into one; to put together
• vereinigen → unificar ↔ unify — cause to become one
• vereinigen → acoplar ↔ accoupler — joindre deux choses ensemble.
• vereinigen → juntar; ayuntar; reunirse ↔ joindre — approcher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir.

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0915 seconde
Page rendered in 1.0 seconds