Home ->Woordenboeken ->Duits/Spaans ->Zoek: verbindet

Duitse en Spaanse zoekresultaten voor: verbindet

Overzicht
Duits naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. verbinden:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor verbindet (Duits) in het Spaans

verbindet vorm van verbinden:

verbinden werkwoord (verbinde, verbindets, verbindet, verbandet, verbunden)

  1. verbinden (verknoten; knoten; anknöpfen; festknöpfen; festknüpfen)
    abrochar; abotonar
  2. verbinden (zusammenfügen; koppeln; kuppeln; )
    acoplar
  3. verbinden
    unir; combinar
  4. verbinden
    encadenar
  5. verbinden
    conectar
  6. verbinden
    conectar(se)
  7. verbinden (zusammenfügen; kombinieren; vereinigen; )
    montar; unir; ensamblar; empalmar; conglomerar
  8. verbinden (sich verbinden)
    comprometerse; casarse; casar; contraer matrimonio
  9. verbinden (verhüllen; umwickeln)
    vendar; envolver en; poner una venda

Conjugations for verbinden:

Präsens
  1. verbinde
  2. verbindets
  3. verbindet
  4. verbinden
  5. verbindt
  6. verbinden
Imperfekt
  1. verband
  2. verbandest
  3. verbandet
  4. verbanden
  5. verbandet
  6. verbanden
Perfekt
  1. habe verbunden
  2. hast verbunden
  3. hat verbunden
  4. haben verbunden
  5. habt verbunden
  6. haben verbunden
1. Konjunktiv [1]
  1. verbinde
  2. verbindest
  3. verbinde
  4. verbinden
  5. verbindet
  6. verbinden
2. Konjunktiv
  1. verbânde
  2. verbändest
  3. verbände
  4. verbänden
  5. verbändet
  6. verbänden
Futur 1
  1. werde verbinden
  2. wirst verbinden
  3. wird verbinden
  4. werden verbinden
  5. werdet verbinden
  6. werden verbinden
1. Konjunktiv [2]
  1. würde verbinden
  2. würdest verbinden
  3. würde verbinden
  4. würden verbinden
  5. würdet verbinden
  6. würden verbinden
Diverses
  1. verbind!
  2. verbindt!
  3. verbinden Sie!
  5. verbunden
  6. verbindend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

verbinden [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. verbinden
    el juntar
    • juntar [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor verbinden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abrochar Anschnallen; festschnallen
conectar Ankuppeln; Einschaltung
juntar verbinden Ansammlung; Einsammlung; Fugen; Haufen; Häufung; Mauern fugen; Sammlung; Zusammenbringen; Zusammenfügen; Zusammentun; anfügen
unir Ankuppeln
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abotonar anknöpfen; festknöpfen; festknüpfen; knoten; verbinden; verknoten abschliessen; festknöpfen; schließen; schnüren; verknoten; zuknöpfen; zumachen; zusammenbinden
abrochar anknöpfen; festknöpfen; festknüpfen; knoten; verbinden; verknoten abschliessen; anhaken; anhängen; ankoppeln; ankuppeln; festknöpfen; haken; koppeln; kuppeln; schließen; schnüren; verknoten; zubinden; zuknöpfen; zumachen; zusammenbinden
acoplar aneinanderreihen; fügen; knüpfen; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; verkuppeln; zusammenfügen; zusammenlegen andocken; anhaken; anhängen; ankoppeln; ankuppeln; haken; koppeln; kuppeln
casar sich verbinden; verbinden heiraten; in den Ehestand treten; sich verheiraten; sich vermählen
casarse sich verbinden; verbinden heiraten; in den Ehestand treten; sich verheiraten; sich vermählen; verheiraten mit; vermählen
combinar verbinden Geld auf der Bank tun; aneinanderreihen; ansammeln; aufbewahren; kombinieren; koppeln; sammeln; scharen; sparen; vereinen; verknüpfen; versammeln; zusammenfügen; zusammenlegen; übrigbehalten
comprometerse sich verbinden; verbinden heiraten; in den Ehestand treten; sich verheiraten; sich vermählen; übernehmen
conectar verbinden aneinanderkuppeln; anschalten; anschließen; durchstellen; einschalten; teilnehmen; weiterleiten; zusammenfügen
conectar(se) verbinden
conglomerar aneinanderreihen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; zusammenfügen; zusammenlegen
contraer matrimonio sich verbinden; verbinden heiraten; in den Ehestand treten; sich verheiraten; sich vermählen
empalmar aneinanderreihen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; zusammenfügen; zusammenlegen
encadenar verbinden Aufmerksamkeit festhalten; aneinanderreihen; anketten; erfassen; ergreifen; ertappen; erwischen; fangen; fassen; fesseln; festnehmen; in Ketten legen; ketten; schnappen; seine meinung ändern; verketten; zusammenfügen; über stag gehen
ensamblar aneinanderreihen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; zusammenfügen; zusammenlegen assemblieren; montieren; zusammenbauen; zusammensetzen
envolver en umwickeln; verbinden; verhüllen
juntar Geld auf der Bank tun; aneinanderkuppeln; ansammeln; aufbewahren; bei einander bringen; gemeinsam machen; konzentrieren; mauern; sammeln; scharen; sparen; versammeln; zusammen tun; zusammenbringen; zusammenfügen; zusammenkriegen; zusammensetzen; übrigbehalten
montar aneinanderreihen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; zusammenfügen; zusammenlegen anbinden; anfangen; anfertigen; anheften; anordnen; aufbauen; aufstellen; ausrichten; bauen; befestigen; beginnen; beglaubigen; besteigen; bilden; deichseln; einlegen; einrichten; einsetzen; einsteigen; entstehen; entwerfen; entwickeln; erbauen; erfassen; erfinden; ergreifen; errichten; erschaffen; ertappen; erwischen; erzeugen; fabrizieren; fangen; fassen; festhaken; festheften; festlegen; festmachen; formen; gestalten; heften; herrichten; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; installieren; konstruieren; kreieren; machen; montieren; organisieren; produzieren; regeln; reiten; schaffen; schnappen; schöpfen; skizzieren; starten; tun; veranstalten; verfertigen; zusammenbauen; zusammensetzen
poner una venda umwickeln; verbinden; verhüllen
unir aneinanderreihen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; zusammenfügen; zusammenlegen aneinanderkuppeln; bündeln; durchstellen; vereinigen; weiterleiten; zusammenfügen; zusammenhalten
vendar umwickeln; verbinden; verhüllen

Synoniemen voor "verbinden":


Wiktionary: verbinden

verbinden
verb
  1. Medizin: etwas, jemanden verbinden: etw., jmd. mit einer Binde abdecken, mit einem Verband versorgen
  2. etwas verbinden: etw. zubinden, mit einer Binde oder Ähnlichem versehen, um die optische Wahrnehmung von etw. oder jmdm. zu verhindern
  3. etwas verbinden: etw. mischen, koppeln, kuppeln, zu einem Gefüge oder in eine enge Beziehung zusammenbringen; ineinanderpassen, aneinanderfügen; einen Bund, ein Bündnis, eine Verbindung, eine Beziehung eingehen, abschließen
  4. sich verbinden (reflexiv): reflexiv: sich vereinigen (für Dinge oder Personen), chemisch auch: zusammenkommen, mischen (Stoffe)
  5. jemanden mit etwas, jemandem verbinden: jmdn. am Telefon zu jmdm. weiterleiten
Cross Translation:
FromToVia
• verbinden → asociar; afiliar ↔ affiliate — to attach (to) or unite (with)
• verbinden → amalgamar; unir; fusionar ↔ amalgamate — to combine or blend
• verbinden → juntar; combinar; unir ↔ combine — bring two or more things or activities together
• verbinden → concatenar; concadenar ↔ concatenate — link together
• verbinden → unir ↔ conflate — fuse into a single entity
• verbinden → conectar ↔ connect — to join two or more pieces
• verbinden → conectar ↔ connect — to join an electrical or telephone line
• verbinden → poner ↔ put through — to connect (telephoning)
• verbinden → aliar; alear ↔ allier — unir par une entente, un pacte. Ce verbe est alors généralement pronominal.
• verbinden → asociar ↔ associer — Prendre quelqu’un pour compagnon, pour collègue dans une dignité, dans un emploi, dans une entreprise, etc.
• verbinden → vendar ↔ bander — (familier, fr) Occitanie|fr exaspérer, gonfler.
• verbinden → juntar; ayuntar; reunirse ↔ joindre — approcher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir.
• verbinden → anudar; ligar; atar ↔ nouer — lier au moyen d’un nœud, d'un lien.
• verbinden → almohazar; hacer una cura; vendar ↔ panser — Soigner une plaie, une blessure, lui faire un pansement.
• verbinden → ligar; atar; encuadernar ↔ relier — lier de nouveau, refaire le nœud qui liait et qui est défaire.
• verbinden → reunir; reunificar ↔ réunir — rejoindre ce qui désunir, séparer.

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0875 seconde
Page rendered in 1.0 seconds