Overzicht
Duits naar Spaans: Meer gegevens...
-
rasch:
- rápido; pronto; rápidamente; dentro de poco; aprisa; deprisa; de prisa; con celeridad; veloz; ágil; en breve; prontamente; a todo andar; con rapidez; de aquí a poco; velozmente; inesperado; perspicaz; aceleradamente; en seguida; inmediatamente; inmediato; apresurado; a toda velocidad; apresuradamente; a toda prisa; precipitadamente; a escape; de prisa y corriendo; diligente; fácilmente; sin vacilar
-
Wiktionary:
- rasch → veloz, rápido
- rasch → pronto, rápido, rápidamente
Duits
Uitgebreide vertaling voor rasch (Duits) in het Spaans
rasch:
-
rasch (schnell; geschwind; schleunig; hastig; flink)
rápido; pronto; rápidamente; dentro de poco; aprisa; deprisa; de prisa; con celeridad; veloz; ágil; en breve; prontamente; a todo andar; con rapidez; de aquí a poco; velozmente; inesperado; perspicaz; aceleradamente-
rápido bijvoeglijk naamwoord
-
pronto bijvoeglijk naamwoord
-
rápidamente bijvoeglijk naamwoord
-
dentro de poco bijvoeglijk naamwoord
-
aprisa bijvoeglijk naamwoord
-
deprisa bijvoeglijk naamwoord
-
de prisa bijvoeglijk naamwoord
-
con celeridad bijvoeglijk naamwoord
-
veloz bijvoeglijk naamwoord
-
ágil bijvoeglijk naamwoord
-
en breve bijvoeglijk naamwoord
-
prontamente bijvoeglijk naamwoord
-
a todo andar bijvoeglijk naamwoord
-
con rapidez bijvoeglijk naamwoord
-
de aquí a poco bijvoeglijk naamwoord
-
velozmente bijvoeglijk naamwoord
-
inesperado bijvoeglijk naamwoord
-
perspicaz bijvoeglijk naamwoord
-
aceleradamente bijvoeglijk naamwoord
-
-
rasch (schleunig; bald; schnell; alsbald)
en seguida; pronto; dentro de poco; rápido; rápidamente-
en seguida bijvoeglijk naamwoord
-
pronto bijvoeglijk naamwoord
-
dentro de poco bijvoeglijk naamwoord
-
rápido bijvoeglijk naamwoord
-
rápidamente bijvoeglijk naamwoord
-
-
rasch (flink; geschwind; behende)
-
rasch (geschwind; direkt; sofortig; auf der Stelle; schnell; schleunig; hastig; flink)
inmediatamente; inmediato; en seguida-
inmediatamente bijvoeglijk naamwoord
-
inmediato bijvoeglijk naamwoord
-
en seguida bijvoeglijk naamwoord
-
-
rasch (hastig; schnell; geschwind)
a todo andar; pronto; en seguida; apresurado; a toda velocidad; rápido; rápidamente; aprisa; apresuradamente; a toda prisa; precipitadamente; a escape; de prisa y corriendo-
a todo andar bijvoeglijk naamwoord
-
pronto bijvoeglijk naamwoord
-
en seguida bijvoeglijk naamwoord
-
apresurado bijvoeglijk naamwoord
-
a toda velocidad bijvoeglijk naamwoord
-
rápido bijvoeglijk naamwoord
-
rápidamente bijvoeglijk naamwoord
-
aprisa bijvoeglijk naamwoord
-
apresuradamente bijvoeglijk naamwoord
-
a toda prisa bijvoeglijk naamwoord
-
precipitadamente bijvoeglijk naamwoord
-
a escape bijvoeglijk naamwoord
-
de prisa y corriendo bijvoeglijk naamwoord
-
-
rasch (schlechthin; mühelos; leicht)
diligente; pronto; rápido; fácilmente; rápidamente; sin vacilar-
diligente bijvoeglijk naamwoord
-
pronto bijvoeglijk naamwoord
-
rápido bijvoeglijk naamwoord
-
fácilmente bijwoord
-
rápidamente bijvoeglijk naamwoord
-
sin vacilar bijvoeglijk naamwoord
-