Duits
Uitgebreide vertaling voor Klemme (Duits) in het Spaans
Klemme:
-
die Klemme (Klemmhefter; Klammer; Klammerhaken)
-
die Klemme (Zange)
-
die Klemme (Klampe; Milbe; Falle; Krampe)
-
die Klemme (Klammer; Klemmhefter; Klammerhaken)
Vertaal Matrix voor Klemme:
Synoniemen voor "Klemme":
Wiktionary: Klemme
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• Klemme | → pinza; mordaza | ↔ clamp — tool |
• Klemme | → apuro; crisis | ↔ squeeze — difficult position |
• Klemme | → abrazadera | ↔ klem — een werktuig waarin iets door samendrukken bijeengehouden of vastgezet kan worden |
• Klemme | → lío; problema; apuro | ↔ emmerde — populaire|fr terme|souvent au pluriel situation ou affaire délicate qui provoque de l’inquiétude, de l’angoisse ou de la contrariété. |
• Klemme | → plomazo; lío; apuro | ↔ emmerdement — populaire|fr situation particulièrement fastidieuse ou lassante. |
Klemme vorm van klemmen:
-
klemmen (mit jemandem ringen; kämpfen; drücken; ringen; wringen; schwingen; drehen; winden)
-
klemmen (drücken; quetschen)
presionar; apretar; oprimir; prensar; pesar sobre-
presionar werkwoord
-
apretar werkwoord
-
oprimir werkwoord
-
prensar werkwoord
-
pesar sobre werkwoord
-
-
klemmen (wegkappern; grapschen; krallen)
-
klemmen (kneifen; zwicken; zwacken)
sacar; arrancar; apretar; pellizcar; picotear; acuciar; carecer de; matarse trabajando; tener en falta de; echar en falta de; tener escasez de-
sacar werkwoord
-
arrancar werkwoord
-
apretar werkwoord
-
pellizcar werkwoord
-
picotear werkwoord
-
acuciar werkwoord
-
carecer de werkwoord
-
matarse trabajando werkwoord
-
tener en falta de werkwoord
-
echar en falta de werkwoord
-
tener escasez de werkwoord
-
-
klemmen (feststecken; anstecken; festheften; mit einer Stecknadel befestigen)
enclavijar-
enclavijar werkwoord
-
Conjugations for klemmen:
Präsens
- klemme
- klemmst
- klemmt
- klemmen
- klemmt
- klemmen
Imperfekt
- klemmte
- klemmtest
- klemmte
- klemmten
- klemmtet
- klemmten
Perfekt
- habe geklemmt
- hast geklemmt
- hat geklemmt
- haben geklemmt
- habt geklemmt
- haben geklemmt
1. Konjunktiv [1]
- klemme
- klemmest
- klemme
- klemmen
- klemmet
- klemmen
2. Konjunktiv
- klemmte
- klemmtest
- klemmte
- klemmten
- klemmtet
- klemmten
Futur 1
- werde klemmen
- wirst klemmen
- wird klemmen
- werden klemmen
- werdet klemmen
- werden klemmen
1. Konjunktiv [2]
- würde klemmen
- würdest klemmen
- würde klemmen
- würden klemmen
- würdet klemmen
- würden klemmen
Diverses
- klemm!
- klemmt!
- klemmen Sie!
- geklemmt
- klemmend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie