Home ->Woordenboeken ->Duits/Spaans ->Zoek: kalkulieren

Duitse en Spaanse zoekresultaten voor: kalkulieren

Overzicht

Duits naar Spaans: Meer gegevens...

kalkulieren:
- calcular; contar; estimar; computar; tomar en cuenta; presupuestar
Wiktionary:
- kalkulieren → calcular, contar, computar

Duits

Uitgebreide vertaling voor kalkulieren (Duits) in het Spaans

kalkulieren:

kalkulieren werkwoord (kalkuliere, kalkulierst, kalkuliert, kalkulierte, kalkuliertet, kalkuliert)

kalkulieren (berechnen; ausarbeiten; veranschlagen; überschlagen)
calcular
- calcular werkwoord
kalkulieren (veranschlagen)
contar; estimar; calcular; computar
- contar werkwoord
- estimar werkwoord
- calcular werkwoord
- computar werkwoord
kalkulieren (einkalkulieren; diskontieren)
tomar en cuenta
- tomar en cuenta werkwoord
kalkulieren (veranschlagen; berechnen; taxieren)
estimar; presupuestar
- estimar werkwoord
- presupuestar werkwoord

Conjugations for kalkulieren:

Präsens

kalkuliere
kalkulierst
kalkuliert
kalkulieren
kalkuliert
kalkulieren

Imperfekt

kalkulierte
kalkuliertest
kalkulierte
kalkulierten
kalkuliertet
kalkulierten

Perfekt

habe kalkuliert
hast kalkuliert
hat kalkuliert
haben kalkuliert
habt kalkuliert
haben kalkuliert

1. Konjunktiv [1]

kalkuliere
kalkulierest
kalkuliere
kalkulieren
kalkulieret
kalkulieren

2. Konjunktiv

kalkulierte
kalkuliertest
kalkulierte
kalkulierten
kalkuliertet
kalkulierten

Futur 1

werde kalkulieren
wirst kalkulieren
wird kalkulieren
werden kalkulieren
werdet kalkulieren
werden kalkulieren

1. Konjunktiv [2]

würde kalkulieren
würdest kalkulieren
würde kalkulieren
würden kalkulieren
würdet kalkulieren
würden kalkulieren

Diverses

kalkuliere!
kalkuliert!
kalkulieren Sie!
kalkuliert
kalkulierend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor kalkulieren:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
calcular	ausarbeiten; berechnen; kalkulieren; veranschlagen; überschlagen	kontrollieren; nachprüfen; prüfen; rechnen; schätzen; taxieren; testen; überprüfen
computar	kalkulieren; veranschlagen
contar	kalkulieren; veranschlagen	Geschichte erzählen; abgepaßt; abpassen; abzählen; ausdrücken; austragen; babbeln; beifügen; bemerken; benachrichtigen; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; einkalkulieren; einschließen; erzählen; faseln; herumerzählen; hinzufügen; hinzuzählen; klatschen; kommunizieren; konversieren; melden; mitrechnen; mitteilen; mitzählen; passen; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; rechnen; reden; sagen; schildern; schwatzen; schwätzen; sprechen; tratschen; weitererzählen; zählen; äußern
estimar	berechnen; kalkulieren; taxieren; veranschlagen	Vermutung anstellen; abwägen; achten; annehmen; anregen; ausmachen; berechnen; bestimmen; ehren; ermessen; glauben; hochachten; hochhalten; hochschätzen; loben; lobpreisen; mutmaßen; preisen; raten; respektieren; rühmen; schätzen; suggerieren; taxieren; veranschlagen; verehren; vermuten; voranschlagen; vorschlagen; würdigen; zuraten; überschlagen
presupuestar	berechnen; kalkulieren; taxieren; veranschlagen
tomar en cuenta	diskontieren; einkalkulieren; kalkulieren	hinzuzählen; mitrechnen; mitzählen

Synoniemen voor "kalkulieren":

berechnen; rechnen
ausrechnen; ermitteln

Wiktionary: kalkulieren

Cross Translation:

From	To	Via
• kalkulieren	→ calcular	↔ calculate — (transitive) to determine value
• kalkulieren	→ calcular	↔ calculate — (intransitive) plan
• kalkulieren	→ contar	↔ reckon — to count as in a number, rank, or series; to estimate by rank or quality; to place by estimation
• kalkulieren	→ calcular	↔ calculeren — rekenen
• kalkulieren	→ calcular; computar; contar	↔ calculer — déterminer un nombre au moyen d’un calcul, de calculs.
• kalkulieren	→ contar; calcular; computar	↔ compter — déterminer (une quantité, un nombre), plus particulièrement par un dénombrement, sinon par un calcul.