Home ->Woordenboeken ->Duits/Spaans ->Zoek: abdichten

Duitse en Spaanse zoekresultaten voor: abdichten

Overzicht
Duits naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. abdichten:
  2. Abdichten:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor abdichten (Duits) in het Spaans

abdichten:

abdichten werkwoord (dichte ab, dichtest ab, dichtet ab, dichtete ab, dichtetet ab, abgedichtet)

  1. abdichten (isolieren; dichten)
    isolar
  2. abdichten (isolieren; dichten)
    isolar; hacer enfriar por largo tiempo
  3. abdichten (zumachen; schließen; abschliessen; verschließen; sperren)
    cerrar; tapar; cerrar herméticamente
  4. abdichten (schließen; sperren; verschließen; )
    cerrar; cerrar de golpe; cerrarse; cerrar con llave; tapar; sellar; cerrar herméticamente
  5. abdichten (schließen; stopfen; dichten; isolieren)
    tapar
  6. abdichten (stopfen; dichten; isolieren; schließen)
    calafatear; poetizar; escribir poesía
  7. abdichten (versiegeln; abschliessen; isolieren)
    lacrar; sellar; precintar

Conjugations for abdichten:

Präsens
  1. dichte ab
  2. dichtest ab
  3. dichtet ab
  4. dichten ab
  5. dichtet ab
  6. dichten ab
Imperfekt
  1. dichtete ab
  2. dichtetest ab
  3. dichtete ab
  4. dichteten ab
  5. dichtetet ab
  6. dichteten ab
Perfekt
  1. habe abgedichtet
  2. hast abgedichtet
  3. hat abgedichtet
  4. haben abgedichtet
  5. habt abgedichtet
  6. haben abgedichtet
1. Konjunktiv [1]
  1. dichte ab
  2. dichtest ab
  3. dichte ab
  4. dichten ab
  5. dichtet ab
  6. dichten ab
2. Konjunktiv
  1. dichtete ab
  2. dichtetest ab
  3. dichtete ab
  4. dichteten ab
  5. dichtetet ab
  6. dichteten ab
Futur 1
  1. werde abdichten
  2. wirst abdichten
  3. wird abdichten
  4. werden abdichten
  5. werdet abdichten
  6. werden abdichten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde abdichten
  2. würdest abdichten
  3. würde abdichten
  4. würden abdichten
  5. würdet abdichten
  6. würden abdichten
Diverses
  1. dicht ab!
  2. dichtet ab!
  3. dichten Sie ab!
  5. abgedichtet
  6. abdichtend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor abdichten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cerrar Abdichten; Abschliessen; Dichten
tapar Stopfen; Zustopfen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
calafatear abdichten; dichten; isolieren; schließen; stopfen
cerrar abdichten; abschliessen; isolieren; schließen; sperren; verriegeln; verschließen; zumachen; zusperren abgrenzen; abschliessen; absperren; abstecken; abzäunen; ausdrehen; ausmachen; ausschalten; beenden; begrenzen; beschneiden; beschränken; das Verfahren einstellen; eindämmen; einhegen; einschränken; einsperren; einsäumen; einzäunen; festlegen; hinkommen; limitieren; neppen; passen; prellen; richtig sein; schließen; seponieren; sperren; stimmen; trassieren; umzäunen; verrammeln; verriegeln; verschließen; versperren; zu den Akten legen; zubinden; zudrehen; zufallen; zumachen; zuschlagen; zuschliessen; zuschnappen; zuschütten; zusperren; zuwerfen; zuziehen; übereinstimmen; übervorteilen
cerrar con llave abdichten; abschliessen; isolieren; schließen; sperren; verriegeln; verschließen; zumachen; zusperren abschliessen; absperren; hinkommen; passen; richtig sein; schließen; sperren; stimmen; verrammeln; verriegeln; verschließen; versperren; zufallen; zumachen; zuschliessen; zuschnappen; zusperren; übereinstimmen
cerrar de golpe abdichten; abschliessen; isolieren; schließen; sperren; verriegeln; verschließen; zumachen; zusperren greifen; schließen; sperren; verriegeln; verschließen; versperren; zufallen; zumachen; zuschnappen; zusperren; zustoßen
cerrar herméticamente abdichten; abschliessen; isolieren; schließen; sperren; verriegeln; verschließen; zumachen; zusperren schließen
cerrarse abdichten; abschliessen; isolieren; schließen; sperren; verriegeln; verschließen; zumachen; zusperren schließen; sperren; verriegeln; verschließen; versperren; zufallen; zumachen; zuschnappen; zusperren; zuwachsen
escribir poesía abdichten; dichten; isolieren; schließen; stopfen Gedichten schreiben; dichten
hacer enfriar por largo tiempo abdichten; dichten; isolieren
isolar abdichten; dichten; isolieren
lacrar abdichten; abschliessen; isolieren; versiegeln
poetizar abdichten; dichten; isolieren; schließen; stopfen
precintar abdichten; abschliessen; isolieren; versiegeln beglaubigen; bescheinigen; bestaetigen; signalisieren
sellar abdichten; abschliessen; isolieren; schließen; sperren; verriegeln; verschließen; versiegeln; zumachen; zusperren abstempeln; beglaubigen; bescheinigen; besiegeln; bestaetigen; prägen; signalisieren; stempeln; versiegeln
tapar abdichten; abschliessen; dichten; isolieren; schließen; sperren; stopfen; verriegeln; verschließen; zumachen; zusperren abdecken; abgrenzen; abschirmen; absperren; abzäunen; bedecken; begrenzen; bekleiden; beziehen; kamouflieren; tarnen; umzäunen; verdecken; verkleiden; verschleiern; versehen; zuschlagen; zuschütten; zustecken; zustopfen; zuwerfen

Synoniemen voor "abdichten":


Wiktionary: abdichten

abdichten
verb
  1. (transitiv) etwas dicht, undurchlässig machen

Abdichten:

Abdichten [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Abdichten (Abschliessen; Dichten)
    el cerrar
    • cerrar [el ~] zelfstandig naamwoord
  2. Abdichten (Abschliessen; Schliessen; Dichten)
    la cerradura; el cierre; la clausura; el barrera
    • cerradura [la ~] zelfstandig naamwoord
    • cierre [el ~] zelfstandig naamwoord
    • clausura [la ~] zelfstandig naamwoord
    • barrera [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Abdichten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
barrera Abdichten; Abschliessen; Dichten; Schliessen Abdichtung; Abschluß; Absperrung; Barrikade; Drempel; Hemmnis; Hindernis; Hürde; Mauer; Schlagbaum; Schranke; Schwelle; Sperrbaum; Sperre; Sperrung; Straßensperre; Trennwand; Verschluß; Versiegelung; Versperrung; Wand; Zwischenwand
cerradura Abdichten; Abschliessen; Dichten; Schliessen Burg; Burgschloß; Ergebnis; Fahrradschloss; Feststellung; Folgerung; Fort; Konklusion; Ritterschloß; Schloß; Schluß; Schlußbetrachtung; Schlußfolgerung; Schlösser; Schnappschloß; Schnappverschluß; Türschloß; Verriegelung; Verschlüsse; Zitadelle
cerrar Abdichten; Abschliessen; Dichten
cierre Abdichten; Abschliessen; Dichten; Schliessen Abschaffen; Aufheben; Auflösung; Beenden; Beendigen; Burg; Burgschloß; Ergebnis; Fahrradschloss; Fort; Liquidation; Reißverschluß; Riegel; Ritterschloß; Schließung; Schloß; Schnappschloß; Schnappverschluß; Türriegel; Verschluß; Zitadelle
clausura Abdichten; Abschliessen; Dichten; Schliessen Abschluß; Beendigung; Beendung; Ende
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cerrar abdichten; abgrenzen; abschliessen; absperren; abstecken; abzäunen; ausdrehen; ausmachen; ausschalten; beenden; begrenzen; beschneiden; beschränken; das Verfahren einstellen; eindämmen; einhegen; einschränken; einsperren; einsäumen; einzäunen; festlegen; hinkommen; isolieren; limitieren; neppen; passen; prellen; richtig sein; schließen; seponieren; sperren; stimmen; trassieren; umzäunen; verrammeln; verriegeln; verschließen; versperren; zu den Akten legen; zubinden; zudrehen; zufallen; zumachen; zuschlagen; zuschliessen; zuschnappen; zuschütten; zusperren; zuwerfen; zuziehen; übereinstimmen; übervorteilen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1505 seconde
Page rendered in 1.0 seconds