Overzicht
Duits naar Spaans: Meer gegevens...
-
da:
- mientras que; mientras; en tanto que; porque; ya que; visto que; puesto que; dado que; allí; allá; por allí; por allá; en aquel tiempo; entonces; cuando; en aquella época; en aquellos tiempos; hace tiempo; en aquel entonces; por aquel entonces; pues; sin embargo; no obstante; al final; por último; de todos modos; al fin y al cabo; en fin de cuentas; a la postre; por ello; de todas maneras; a pesar de todo; en el fondo; a fin de cuentas; a pesar de esto; como; por consiguiente; en el mismo lugar; en el mismo sitio
- daß:
- Wiktionary:
Spaans naar Duits: Meer gegevens...
- día:
-
dar:
- reichen; darreichen; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; anbieten; bieten; präsentieren; darbieten; zustellen; hergeben; austragen; senden; besorgen; herreichen; liefern; ins Haus liefern; geben; schenken; gießen; erweisen; spenden; bevorzugen; ausstellen; verschenken; begünstigen; einschenken; einreichen; austeilen; bevorrechten; verehren; stiften; weggeben; donieren; verschaffen; zur Verfügung stellen; schaffen; bereitstellen; verabreichen; jemandem etwas verabreichen; ausgeben; verteilen; distribuieren; überreichen; vermitteln; aushändigen; holen; ausschütten; gewähren; herbeibringen; einbringen; herbeischaffen; wenden; schwenken; sich drehen; umdrehen; kehren; umkehren; herumdrehen; mitschicken; mitsenden; zubringen; zufügen; gönnen; erlauben; genehmigen; bewilligen; vergönnen; zuerkennen; gutheißen; verhören; befragen; abhören; ausfragen; ausforschen; zuweisen; zuteilen; zugestehen
- darse:
- dársela:
-
Wiktionary:
- día → Tag
- día → Tag
- dar → mitgeben, geben, bereiten, abgeben, reichen, stoßen, treffen, schlagen, knallen, schaut, teilen, dehnen, ausleiern, erteilen, gewähren, weggeben, hingeben, verschenken, schenken, angeben, herreichen, verbringen, zubringen, ausgehen, ausrücken, hinausgehen, verabreichen, hervorbringen, erzeugen, tragen, spenden, machen, übergeben, überantworten, anvertrauen, gestatten
- dar → erteilen, eingeben, verabreichen
- darse → frönen, ausbleiben
- darse → fließen, auftragen
Duits
Uitgebreide vertaling voor da (Duits) in het Spaans
da:
-
da (weil)
mientras que; mientras; en tanto que-
mientras que bijvoeglijk naamwoord
-
mientras bijvoeglijk naamwoord
-
en tanto que bijvoeglijk naamwoord
-
-
da (angesichts; weil)
porque; ya que; visto que; puesto que; dado que-
porque bijvoeglijk naamwoord
-
ya que bijvoeglijk naamwoord
-
visto que bijvoeglijk naamwoord
-
puesto que bijvoeglijk naamwoord
-
dado que bijvoeglijk naamwoord
-
-
da (drüben; dort; angesichts; daran)
-
da (dort)
-
da (damals; ehemalig; damalig)
en aquel tiempo; entonces; cuando; en aquella época; en aquellos tiempos; hace tiempo; en aquel entonces; por aquel entonces-
en aquel tiempo bijvoeglijk naamwoord
-
entonces bijvoeglijk naamwoord
-
cuando bijvoeglijk naamwoord
-
en aquella época bijvoeglijk naamwoord
-
en aquellos tiempos bijvoeglijk naamwoord
-
hace tiempo bijvoeglijk naamwoord
-
en aquel entonces bijvoeglijk naamwoord
-
por aquel entonces bijvoeglijk naamwoord
-
-
da (weil; denn)
porque; pues; puesto que; mientras que; ya que-
porque bijvoeglijk naamwoord
-
pues bijvoeglijk naamwoord
-
puesto que bijvoeglijk naamwoord
-
mientras que bijvoeglijk naamwoord
-
ya que bijvoeglijk naamwoord
-
-
da (ja doch; denn)
sin embargo; pues; no obstante; al final; por último; de todos modos; al fin y al cabo; en fin de cuentas; a la postre; por ello; de todas maneras; a pesar de todo; en el fondo; a fin de cuentas; a pesar de esto-
sin embargo bijvoeglijk naamwoord
-
pues bijvoeglijk naamwoord
-
no obstante bijvoeglijk naamwoord
-
al final bijvoeglijk naamwoord
-
por último bijvoeglijk naamwoord
-
de todos modos bijvoeglijk naamwoord
-
al fin y al cabo bijvoeglijk naamwoord
-
en fin de cuentas bijvoeglijk naamwoord
-
a la postre bijvoeglijk naamwoord
-
por ello bijvoeglijk naamwoord
-
de todas maneras bijvoeglijk naamwoord
-
a pesar de todo bijvoeglijk naamwoord
-
en el fondo bijvoeglijk naamwoord
-
a fin de cuentas bijvoeglijk naamwoord
-
a pesar de esto bijvoeglijk naamwoord
-
-
da (gleichwie; wie; als; gemäß; während; weil; so; indem; denn; indessen; wogegen; indes; wo; ja)
como; mientras que; puesto que-
como bijvoeglijk naamwoord
-
mientras que bijvoeglijk naamwoord
-
puesto que bijvoeglijk naamwoord
-
-
da (alsdann; dann)
por consiguiente-
por consiguiente bijvoeglijk naamwoord
-
-
da (auf die gleiche Stelle; dort; ebenda; ebendort)
en el mismo lugar; en el mismo sitio-
en el mismo lugar bijvoeglijk naamwoord
-
en el mismo sitio bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor da:
Synoniemen voor "da":
Wiktionary: da
da
Cross Translation:
adverb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• da | → porque; ya que | ↔ because — by or for the cause that; on this account that; for the reason that |
• da | → pues; porque; como | ↔ for — because |
• da | → supuesto que; ya que; dado que; visto que; porque | ↔ since — because |
• da | → allí; ahí; allá | ↔ there — in or at that place |
• da | → allá; ahí; allí | ↔ daar — op die plaats |
• da | → como; como que; toda vez que; puesto que; porque; visto que; ya que; dado que | ↔ aangezien — geeft onderschikkend een reden aan |
• da | → ahí; allí; allá | ↔ là — Endroit autre que celui où l’on est |
• da | → ya que | ↔ puisque — Marquer une cause, un motif, une raison. |
• da | → ahí; allí | ↔ y — À cet endroit |
daß:
Vertaal Matrix voor daß:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
el que | derjenige; diejenige | |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aquel que | daß; der; derjenige; die; eine; einer; eines; jene; jener; jenes | |
aquella | daß; der; derjenige; die; eine; einer; eines; jene; jener; jenes | |
aquellas | daß; der; derjenige; die; eine; einer; eines; jene; jener; jenes | |
aquello | daß; der; derjenige; die; eine; einer; eines; jene; jener; jenes | |
aquellos | daß; der; derjenige; die; eine; einer; eines; jene; jener; jenes | |
de modo que | damit; daß; so dass; so daß | |
el cual | daß; der; derjenige; die; eine; einer; eines; jene; jener; jenes | |
el que | daß; der; derjenige; die; eine; einer; eines; jene; jener; jenes | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aquello | dasjenige | |
el que | diejenige |
Verwante vertalingen van da
Spaans
Uitgebreide vertaling voor da (Spaans) in het Duits
día:
-
el día
-
el día (dia)
Vertaal Matrix voor día:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Ausflug | día | agilidad; aptitud; arte; artes; ciencia; comodidad; día de campo; escapada; etapa; excursión; excursión de un día; manija; paseo; paseíto; pericia; presteza; recorrido; trayecto; truco; viaje; viaje de placer; viaje de recreo; vuelta |
Tag | dia; día | |
Not Specified | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Tag | etiqueta; etiqueta de nota | |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Tag | ¡adiós! | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Tag | ¡adiós! |
Verwante woorden van "día":
Synoniemen voor "día":
Wiktionary: día
día
Cross Translation:
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• día | → Tag | ↔ day — period of 24 hours |
• día | → Tag | ↔ day — period from midnight to the following midnight |
• día | → Tag | ↔ day — part of a day period which one spends at one’s job, school, etc. |
• día | → Tag | ↔ day — rotational period of a planet |
• día | → Tag | ↔ day — period between sunrise and sunset |
• día | → Tag | ↔ jour — Période de vingt-quatre heures |
dar:
-
dar (entregar; ofrecer; presentar; hacer entrega; transmitir; traspasar; proporcionar)
reichen; darreichen; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen-
herüberreichen werkwoord (reiche herüber, richst herüber, reicht herüber, reichte herüber, reichtet herüber, herübergereicht)
-
hinüberreichen werkwoord
-
dar (ofrecer; presentar; ofertar; presentar una petición)
reichen; anbieten; bieten; präsentieren; darbieten-
präsentieren werkwoord (präsentiere, präsentierst, präsentiert, präsentierte, präsentiertet, präsentiert)
-
dar (suministrar; entregar; conceder)
zustellen; hergeben; reichen; austragen; senden; besorgen; herreichen; liefern; ins Haus liefern-
ins Haus liefern werkwoord
-
dar (conceder; darse; regalar; donar; preferir; echar; prestar; servir; entregar; proporcionar; verter; favorecer; otorgar; ahorrar; dar importancia; perdonar; privilegiar; obsequiar con)
geben; schenken; gießen; erweisen; spenden; bevorzugen; ausstellen; verschenken; begünstigen; einschenken; einreichen; austeilen; bevorrechten; verehren; stiften-
spenden werkwoord
-
einschenken werkwoord (schenke ein, schenkst ein, schenkt ein, schenkte ein, schenktet ein, eingeschenkt)
-
bevorrechten werkwoord (bevorrechte, bevorrechtest, bevorrechtet, bevorrechtete, bevorrechtetet, bevorrechtet)
-
dar (regalar; otorgar; conceder; donar; perdonar)
-
dar (procurar; poner a la disposición; facilitar; proporcionar)
verschaffen; zur Verfügung stellen; schaffen; bereitstellen; geben-
zur Verfügung stellen werkwoord
-
bereitstellen werkwoord (stelle bereit, stellst bereit, stellt bereit, stellte bereit, stelltet bereit, bereitgestellt)
-
dar (administrar; suministrar)
geben; verabreichen; jemandem etwas verabreichen-
verabreichen werkwoord (verabreiche, verabreichst, verabreicht, verabreichte, verabreichtet, verabreicht)
-
jemandem etwas verabreichen werkwoord
-
dar
-
dar (distribuir; dividir; repartir; desplegar; extender; esparcir)
verteilen; distribuieren; überreichen; vermitteln; ausgeben; aushändigen; holen; ausstellen; verabreichen; austeilen; besorgen; verschaffen; ausschütten; schaffen; geben; liefern; gewähren; bereitstellen; herbeibringen; einbringen; herbeischaffen-
distribuieren werkwoord (distribuiere, distribuierst, distribuiert, distribuierte, distribuiertet, distribuiert)
-
aushändigen werkwoord (händige aus, händigst aus, händigt aus, händigte aus, händigtet aus, ausgehändigt)
-
verabreichen werkwoord (verabreiche, verabreichst, verabreicht, verabreichte, verabreichtet, verabreicht)
-
ausschütten werkwoord (schütte aus, schüttest aus, schüttet aus, schüttete aus, schüttetet aus, ausgeschüttet)
-
bereitstellen werkwoord (stelle bereit, stellst bereit, stellt bereit, stellte bereit, stelltet bereit, bereitgestellt)
-
herbeibringen werkwoord (bringe herbei, bringst herbei, bringt herbei, brachte herbei, brachtet herbei, herbeigebrahct)
-
herbeischaffen werkwoord (schaffe herbei, schaffst herbei, schafft herbei, schaffte herbei, schafftet herbei, herbeigeschafft)
-
dar (rodar; girar; tornar; hacer girar; regresar; apartar)
wenden; schwenken; sich drehen; umdrehen; kehren; umkehren; herumdrehen-
sich drehen werkwoord (drehe mich, drehst dich, dreht sich, drehte sich, drehtet euch, sich gedreht)
-
herumdrehen werkwoord (drehe herum, drehst herum, dreht herum, drehte herum, drehtet herum, herumgedreht)
-
dar (enviar con)
-
dar (infligir; causar)
-
dar (acceder a; echar; prestar; complacer; entregar; otorgar; verter; conceder; proporcionar; suministrar; accedido; dar importancia a; conferir; no envidiar; obsequiar con; servir; regalar; ahorrar; darse; facilitar; admitir; consentir; perdonar; adjudicar; donar; cumplir con; asentir a; prestar ayuda)
-
dar (interrogar; oír; enterarse; saber; ser de; entender; escuchar; comprender; cumplir con; aprender; atender; reconocer; acceder; examinar; encuestar; atender a; acceder a; deber de ser; tomar declaración a)
-
dar (repartir; encuestar; ceder; admitir; atribuir; ser de; deber de ser; repasar la lección; saber; permitir; reconocer; atender a; cumplir con; acceder a; aprender; pagar; acceder; extender; entrevistar; preguntar la lección; dividir en lotes; invitar a salir a una; prestar atención a)
zuweisen; zuteilen; zuerkennen; gönnen; zugestehen; überreichen-
zugestehen werkwoord (gestehee zu, gestehest zu, gestehet zu, gestehete zu, gestehetet zu, zugesteht)
-
dar (pagar; proporcionar; hacer efectivo)
ausschütten; ausgeben-
ausschütten werkwoord (schütte aus, schüttest aus, schüttet aus, schüttete aus, schüttetet aus, ausgeschüttet)
-
Conjugations for dar:
presente
- doy
- das
- da
- damos
- dáis
- dan
imperfecto
- daba
- dabas
- daba
- dábamos
- dabais
- daban
indefinido
- dí
- diste
- dió
- dimos
- disteis
- dieron
fut. de ind.
- daré
- darás
- dará
- daremos
- daréis
- darán
condic.
- daría
- darías
- daría
- daríamos
- daríais
- darían
pres. de subj.
- que dé
- que des
- que dé
- que demos
- que déis
- que den
imp. de subj.
- que diera
- que dieras
- que diera
- que diéramos
- que dierais
- que dieran
miscelánea
- ¡da!
- ¡dad!
- ¡no des!
- ¡no déis!
- dado
- dando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor dar:
Synoniemen voor "dar":
Wiktionary: dar
dar
Cross Translation:
-
(transitiv) jemandem, der geht, etwas übergeben (meist zu einem bestimmten Zweck)
-
jemandem etwas reichen bzw. in die Nähe oder Hände legen
-
(transitiv) jemandem eine bestimmte Gefühlsregung zuteil werden lassen
-
jemandem etwas zukommen lassen
-
-
-
(transitiv): jemandem etwas (eine Substanz) geben, damit dieser es einnimmt (wissentlich oder versehentlich)
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• dar | → abgeben; geben | ↔ give — transfer the possession of something to someone else |
• dar | → reichen | ↔ hand — to give, pass or transmit with the hand |
• dar | → stoßen; treffen; schlagen | ↔ hit — to give a blow |
• dar | → schlagen; knallen | ↔ hit — to come into contact with forcefully and suddenly |
• dar | → schaut | ↔ look — to face |
• dar | → teilen | ↔ share — to give |
• dar | → dehnen; ausleiern | ↔ stretch — lengthen when pulled |
• dar | → erteilen; gewähren | ↔ verlenen — iemand begunstigen met iets, iemand iets toestaan |
• dar | → abgeben; geben | ↔ geven — overdragen van het bezit van iets aan iemand anders |
• dar | → weggeben; hingeben; verschenken | ↔ weggeven — afstand nemen van iets door het aan iemand te geven |
• dar | → geben; schenken; angeben; herreichen; verbringen; zubringen; ausgehen; ausrücken; hinausgehen; erteilen; verabreichen; hervorbringen; erzeugen; tragen; spenden; machen; übergeben; überantworten; anvertrauen; gewähren; gestatten | ↔ donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne. |
da vorm van darse:
-
darse (intervenir; trabajar; actuar; interpretar un papel teatral)
-
darse (conceder; dar; regalar; donar; preferir; echar; prestar; servir; entregar; proporcionar; verter; favorecer; otorgar; ahorrar; dar importancia; perdonar; privilegiar; obsequiar con)
geben; schenken; gießen; erweisen; spenden; bevorzugen; ausstellen; verschenken; begünstigen; einschenken; einreichen; austeilen; bevorrechten; verehren; stiften-
spenden werkwoord
-
einschenken werkwoord (schenke ein, schenkst ein, schenkt ein, schenkte ein, schenktet ein, eingeschenkt)
-
bevorrechten werkwoord (bevorrechte, bevorrechtest, bevorrechtet, bevorrechtete, bevorrechtetet, bevorrechtet)
-
darse (acceder a; echar; prestar; complacer; entregar; otorgar; verter; conceder; proporcionar; suministrar; accedido; dar importancia a; conferir; no envidiar; obsequiar con; dar; servir; regalar; ahorrar; facilitar; admitir; consentir; perdonar; adjudicar; donar; cumplir con; asentir a; prestar ayuda)
Conjugations for darse:
presente
- me doy
- te das
- se da
- nos damos
- os dáis
- se dan
imperfecto
- me daba
- te dabas
- se daba
- nos dábamos
- os dabais
- se daban
indefinido
- me dí
- te díste
- se dió
- nos dimos
- os disteis
- se dieron
fut. de ind.
- me daré
- te darás
- se dará
- nos daremos
- os daréis
- se darán
condic.
- me daría
- te darías
- se daría
- nos daríamos
- os daríais
- se darían
pres. de subj.
- que me dé
- que te des
- que se dé
- que nos demos
- que os déis
- que se den
imp. de subj.
- que me diera
- que te dieras
- que se diera
- que nos diéramos
- que os dierais
- que se dieran
miscelánea
- ¡date!
- ¡daos!
- ¡no te des!
- ¡no os déis!
- dado
- dándose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor darse:
Synoniemen voor "darse":
Wiktionary: darse
darse
verb
-
sich ausgiebig einer Beschäftigung hingeben; etwas gern und ausdauernd machen
-
entgegen der Erwartung nicht eintreffen
- ausbleiben → venir; darse
-
(intransitiv) Wirtschaft: transferieren von Zahlungsmitteln
-
Cremes, Salben, Pasten u.ä. auf eine Oberfläche aufbringen
dársela:
-
dársela (destronar; joder; engañar; tomar el pelo; amanecer; estafar; colocar; mentir; depositar; desconectar; pegarse; timar; dar el pego; socaliñar; robar con engaño; agarrar; alzar; burlarse; destituir; hacer trampa; dar salida; trapacear; hacer trampas; hacer una mala jugada; pegarle a una persona)
betrügen; beschwindeln; prellen; beschummeln; verladen; ausnehmen; bemogeln; bescheißen; hintergehen; übervorteilen; begaunern-
beschwindeln werkwoord (beschwindele, beschwindelst, beschwindelt, beschwindelte, beschwindeltet, beschwindelt)
-
beschummeln werkwoord (beschummele, beschummelst, beschummelt, beschummelte, beschummeltet, beschummelt)
-
hintergehen werkwoord (gehe hinter, gehst hinter, geht hinter, ging hinter, gingt hinter, hintergegangen)
-
übervorteilen werkwoord (übervorteile, übervorteilst, übervorteilt, übervorteilte, übervorteiltet, übervorteilt)
Conjugations for dársela:
presente
- me las doy
- te las das
- se las da
- nos las damos
- os las dáis
- se las dan
imperfecto
- me las daba
- te las dabas
- se las daba
- nos las dábamos
- os las dabais
- se las daban
indefinido
- me las dí
- te las diste
- se las dió
- nos las dimos
- os las disteis
- se las dieron
fut. de ind.
- me las daré
- te las darás
- se las dará
- nos las daremos
- os las daréis
- se las darán
condic.
- me las daría
- te las darías
- se las daría
- nos las daríamos
- os las daríais
- se las darían
pres. de subj.
- que me las dé
- que te las des
- que se las dé
- que nos las demos
- que os las déis
- que se las den
imp. de subj.
- que me las diera
- que te las dieras
- que se las diera
- que nos las dieramos
- que os las dierais
- que se las dieran
miscelánea
- ¡dáselas!
- ¡dádselas!
- ¡no se las des!
- ¡no se las déis!
- dado
- dándoselas
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes