Home ->Woordenboeken ->Duits/Spaans ->Zoek: befestigt

Duitse en Spaanse zoekresultaten voor: befestigt

Overzicht
Duits naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. befestigt:
  2. befestigen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor befestigt (Duits) in het Spaans

befestigt:

befestigt bijvoeglijk naamwoord

  1. befestigt
    fortalecido; robustecido; ampliado; potenciado
  2. befestigt
    pegado; abrochado; sujeto; fijado; atado

Vertaal Matrix voor befestigt:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abrochado Anschnallen; Zuschnallen
sujeto Aufgabe; Erzeugnis; Gebilde; Geschöpf; Inhalt eines Buches; Motiv; Satzgegenstand; Subjekt; Thema; Thema eines Buches
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
atado anketten; fesseln; ketten
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abrochado befestigt zugeknöpft
ampliado befestigt
atado befestigt angekettet; aufgebunden; festgebunden; gebunden; gefasciniert; gezwungen; obligatorisch; unfrei; verbindlich; verpflichtet; zugeknöpft; zusammengebunden
fijado befestigt geschätzt
fortalecido befestigt
pegado befestigt angebacken; anhaenglich sen; festgeklammert sein; festgeklebt; verbunden sein
potenciado befestigt
robustecido befestigt
sujeto befestigt

Wiktionary: befestigt

Cross Translation:
FromToVia
• befestigt → robusto; resistente ↔ robuste — Qui est fort, vigoureux, résistant.

befestigen:

befestigen werkwoord (befestige, befestigst, befestigt, befestigte, befestigtet, befestigt)

  1. befestigen (festmachen; beglaubigen; heften; )
    colocar; montar; fijar
  2. befestigen (festmachen; verankern; dokumentieren; )
    sujetar; fijar; colocar
  3. befestigen (verknoten; anknöpfen; anbinden; )
    ligar; atar; anudar
  4. befestigen (anlegen; festmachen; heften; )
    amarrar

Conjugations for befestigen:

Präsens
  1. befestige
  2. befestigst
  3. befestigt
  4. befestigen
  5. befestigt
  6. befestigen
Imperfekt
  1. befestigte
  2. befestigtest
  3. befestigte
  4. befestigten
  5. befestigtet
  6. befestigten
Perfekt
  1. habe befestigt
  2. hast befestigt
  3. hat befestigt
  4. haben befestigt
  5. habt befestigt
  6. haben befestigt
1. Konjunktiv [1]
  1. befestige
  2. befestigest
  3. befestige
  4. befestigen
  5. befestiget
  6. befestigen
2. Konjunktiv
  1. befestigte
  2. befestigtest
  3. befestigte
  4. befestigten
  5. befestigtet
  6. befestigten
Futur 1
  1. werde befestigen
  2. wirst befestigen
  3. wird befestigen
  4. werden befestigen
  5. werdet befestigen
  6. werden befestigen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde befestigen
  2. würdest befestigen
  3. würde befestigen
  4. würden befestigen
  5. würdet befestigen
  6. würden befestigen
Diverses
  1. befestig!
  2. befestigt!
  3. befestigen Sie!
  5. befestigt
  6. befestigend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor befestigen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anudar Anknöpfen; Knöpfe
atar Anfügen; Anheften; Anknöpfen
colocar Absetzen
fijar Befestigen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
amarrar anbinden; anketten; anlegen; befestigen; einhaken; festbinden; festmachen; heften; verankern anbinden; binden; büffeln; den Mund verbieten; einstudieren; erlernen; erpressen; fesseln; festbinden; festknöpfen; festknüpfen; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; knebeln; lernen; schnüren; sichern; studieren; verankern; verknoten; zubinden; zurren
anudar anbinden; anknöpfen; befestigen; festknöpfen; festmachen; schnüren; verknoten; zusammenbinden bestechen; betören; bezaubern; heranlocken; herauslocken; ködern; mitlocken; verführen; verleiten; verlocken; zubinden
atar anbinden; anknöpfen; befestigen; festknöpfen; festmachen; schnüren; verknoten; zusammenbinden an einander befestigen; anbinden; anheften; anreihen; aufbinden; aufknoten; aufreien; binden; den Mund verbieten; einpferchen; einschließen; einschnüren; einsperren; erpressen; fesseln; festbinden; festhalten; festheften; festknöpfen; festknüpfen; festlegen; festmachen; festschnallen; festsetzen; festzurren; gefangen halten; heften; hinhalten; hochbinden; in Haft behalten; internieren; klammern; knebeln; schnüren; umbinden; umwinden; unterbinden; verankern; verhaften; verknoten; verknüpfen; verschließen; zubinden; zurren; zusammenballen; zusammenbinden; zuschnüren
colocar anbinden; anheften; anketten; anlegen; befestigen; beglaubigen; dokumentieren; festbinden; festhaken; festhalten; festheften; festmachen; heften; verankern abgrenzen; ablagern; ablegen; absperren; abstecken; abstellen; abzäunen; anbringen; anfangen; anordnen; aufbauen; aufbewahren; aufheben; aufstellen; ausfindig machen; ausnehmen; bauen; begaunern; beginnen; begrenzen; bemogeln; bergen; bescheißen; beschneiden; beschränken; beschummeln; beschwindeln; betrügen; betten; bewahren; brühen; deponieren; eindämmen; einhegen; einordnen; einrichten; einräumen; einrücken; einschränken; einsetzen; einstellen; einsäumen; einteilen; einweisen; einzäunen; erbauen; errichten; festlegen; fügen; gruppieren; hinlegen; hinstellen; hintergehen; installieren; lagern; laichen; legen; limitieren; lokalisieren; neppen; niederlegen; plazieren; postieren; prellen; räumlich anordnen; schalten; schlingen; setzen; starten; stationieren; stecken; stellen; trassieren; umzäunen; unteraus legen; unterbringen; vergeben; verladen; verlegen; wegbergen; zubinden; übervorteilen
fijar anbinden; anheften; anketten; anlegen; befestigen; beglaubigen; dokumentieren; festbinden; festhaken; festhalten; festheften; festmachen; heften; verankern Herr sein über; an einander befestigen; anheften; ankleben; anleimen; anstecken; ausbessern; ausfindig machen; ausmachen; bedingen; befehlen; bestimmen; bestätigen; deichseln; determinieren; erfassen; ergreifen; erneuern; ertappen; erwischen; fangen; fassen; festheften; festkleben; festlegen; festmachen; festsetzen; feststecken; feststellen; fixen; flicken; gebieten; gutmachen; heften; herrschen über; hinkriegen; innovieren; klammern; kleben; leimen; lokalisieren; mit einer Stecknadel befestigen; montieren; reparieren; restaurieren; schnappen; wiederaufbauen; wiedereinsetzen; wiederherstellen
ligar anbinden; anknöpfen; befestigen; festknöpfen; festmachen; schnüren; verknoten; zusammenbinden abbinden; anbinden; binden; durchstellen; festbinden; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; verknoten; weiterleiten
montar anbinden; anheften; befestigen; beglaubigen; festhaken; festheften; festmachen; heften aneinanderreihen; anfangen; anfertigen; anordnen; aufbauen; aufstellen; ausrichten; bauen; beginnen; besteigen; bilden; deichseln; einlegen; einrichten; einsetzen; einsteigen; entstehen; entwerfen; entwickeln; erbauen; erfassen; erfinden; ergreifen; errichten; erschaffen; ertappen; erwischen; erzeugen; fabrizieren; fangen; fassen; festlegen; formen; gestalten; herrichten; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; installieren; kombinieren; konstruieren; koppeln; kreieren; kuppeln; machen; montieren; organisieren; produzieren; regeln; reiten; schaffen; schnappen; schöpfen; skizzieren; starten; tun; veranstalten; verbinden; vereinen; vereinigen; verfertigen; verketten; zusammenbauen; zusammenfügen; zusammenlegen; zusammensetzen
sujetar anbinden; anketten; anlegen; befestigen; dokumentieren; festbinden; festhalten; festmachen; heften; verankern abstützen; an einander befestigen; anbinden; anfeuern; animieren; anspornen; antreiben; aufbinden; aufknoten; aufmuntern; binden; entlasten; ermuntern; ermutigen; fesseln; festbinden; festhalten; festklammern; festknöpfen; festknüpfen; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; hochbinden; knebeln; motivieren; schnüren; stimulieren; stützen; unterstützen; verknoten; zurren

Synoniemen voor "befestigen":


Wiktionary: befestigen

befestigen
verb
  1. etwas an einer Stelle so anbringen, dass es hält
Cross Translation:
FromToVia
• befestigen → juntar; atar; unir ↔ fasten — to attach or connect in a secure manner
• befestigen → fijar ↔ fix — to attach; to affix
• befestigen → fortalecer ↔ fortify — increase the defenses of
• befestigen → montar; instalar ↔ mount — attach an object
• befestigen → atar; afirmar; fijar ↔ bevestigen — vastmaken
• befestigen → fijar; definir ↔ fixer — attacher, affermir, rendre immobile, maintenir en place.
• befestigen → atornillar ↔ visser — Attacher, fixer avec des vis.

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0648 seconde
Page rendered in 1.0 seconds