Overzicht
Duits naar Spaans: Meer gegevens...
- glühend:
- glühen:
-
Wiktionary:
- glühen → flagrar, escaldar algo, arder
- glühen → fulgir, iluminar, fulgurar, brillar, arder, resplandecer, estar al rojo vivo
Duits
Uitgebreide vertaling voor glühend (Duits) in het Spaans
glühend:
-
glühend (Seksuell gereitst sein; heiß; geil; hitzig; brünstig; begeistert; aufgeregt; aufgregend; enthusiastisch; gereizt; hingebungsvoll; feurig; eifrig; erregt; entzückt; lüstern; inbrünstig; erregend)
caliente; entusiasmado; excitante; picante; emocionante; sensual-
caliente bijvoeglijk naamwoord
-
entusiasmado bijvoeglijk naamwoord
-
excitante bijvoeglijk naamwoord
-
picante bijvoeglijk naamwoord
-
emocionante bijvoeglijk naamwoord
-
sensual bijvoeglijk naamwoord
-
-
glühend (leidenschaftlich)
enamorado; entusiasta; rabioso; apasionado; ferviente; ardiente-
enamorado bijvoeglijk naamwoord
-
entusiasta bijvoeglijk naamwoord
-
rabioso bijvoeglijk naamwoord
-
apasionado bijvoeglijk naamwoord
-
ferviente bijvoeglijk naamwoord
-
ardiente bijvoeglijk naamwoord
-
-
glühend (inbesterForm; gesund; fit; gutsituiert; blühend; gutgestellt; heil; wohlhabend; finanzstark; springlebendig; wohlauf; heilsam; behäbig; hygienisch)
entrenado; saludable; próspero; en forma; floreciente-
entrenado bijvoeglijk naamwoord
-
saludable bijvoeglijk naamwoord
-
próspero bijvoeglijk naamwoord
-
en forma bijvoeglijk naamwoord
-
floreciente bijvoeglijk naamwoord
-
-
glühend (feurig; inbrünstig; leidenschaftlich; sehnlich)
-
glühend (rotglühend)
incandescente; ardiente; ardiendo; al rojo; al rojo vivo-
incandescente bijvoeglijk naamwoord
-
ardiente bijvoeglijk naamwoord
-
ardiendo bijvoeglijk naamwoord
-
al rojo bijvoeglijk naamwoord
-
al rojo vivo bijvoeglijk naamwoord
-
-
glühend
-
glühend (blühend; gesund; heilsam; fit; wohlauf; gutgestellt; springlebendig; inbesterForm)
sano; saludable; floreciente-
sano bijvoeglijk naamwoord
-
saludable bijvoeglijk naamwoord
-
floreciente bijvoeglijk naamwoord
-
-
glühend (brennend; ansteckend; feurig)
Vertaal Matrix voor glühend:
glühen:
-
glühen (sieden; schmoren)
arder sin llama-
arder sin llama werkwoord
-
-
glühen (erwärmen von Essen; wärmen; aufwärmen; erhitzen; heizen; überhitzen; heißlaufen; aufkochen; feuern; aufbraten)
calentar; acalorar; calentarse; recalentar; caldear-
calentar werkwoord
-
acalorar werkwoord
-
calentarse werkwoord
-
recalentar werkwoord
-
caldear werkwoord
-
-
glühen (leuchten; scheinen; glänzen; schimmern)
-
glühen (blinken; scheinen; glänzen; blitzen; glimmen; flimmern; schimmern; glitzern; leuchten; spiegeln; strahlen; funkeln; erleuchten; aufleuchten)
chispear; brillar; hacer brillar; igualar; aplanar; abrillantar-
chispear werkwoord
-
brillar werkwoord
-
hacer brillar werkwoord
-
igualar werkwoord
-
aplanar werkwoord
-
abrillantar werkwoord
-
-
glühen (etwas ausstrahlen; strahlen; leuchten; erleuchten; flimmern; glänzen; glitzern)
-
glühen (sich unterscheiden; sichauszeichnen; strahlen; hinausragen; spielen; hinausragenüber; scheinen; leuchten; spiegeln; glänzen; sich hervortun)
Conjugations for glühen:
Präsens
- glühe
- glühst
- glüht
- glühen
- glüht
- glühen
Imperfekt
- glühte
- glühtest
- glühte
- glühten
- glühtet
- glühten
Perfekt
- habe geglüht
- hast geglüht
- hat geglüht
- haben geglüht
- habt geglüht
- haben geglüht
1. Konjunktiv [1]
- glühe
- glühest
- glühe
- glühen
- glühet
- glühen
2. Konjunktiv
- glühte
- glühtest
- glühte
- glühten
- glühtet
- glühten
Futur 1
- werde glühen
- wirst glühen
- wird glühen
- werden glühen
- werdet glühen
- werden glühen
1. Konjunktiv [2]
- würde glühen
- würdest glühen
- würde glühen
- würden glühen
- würdet glühen
- würden glühen
Diverses
- glühe!
- glüht!
- glühen Sie!
- geglüht
- glühend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor glühen:
Synoniemen voor "glühen":
Wiktionary: glühen
glühen
Cross Translation:
verb
-
begeistert sein
- glühen → flagrar
-
vor Hitze in oranger bis rötlicher Farbe leuchten
- glühen → escaldar algo; arder
-
figurativ: in oranger bis rötlicher Farbe leuchten
- glühen → arder
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• glühen | → fulgir; iluminar; fulgurar; brillar; arder; resplandecer; estar al rojo vivo | ↔ glow — to give off light from heat or to emit light as if heated |