Overzicht
Duits naar Spaans: Meer gegevens...
- MAL:
- Mal:
- Wiktionary:
Spaans naar Duits: Meer gegevens...
-
mal:
- krank; unwohl; unpässlich; schlecht; schlimm; böse; übel; hinterhältig; heimtückisch; gemein; bösartig; mies; boshaft; tückisch; hinterlistig; niederträchtig; eklig; widerlich; ekelhaft; verkehrt; wütend; ärgerlich; rasend; neidisch; giftig; fuchsteufelswild; Haßerfüllt; aufgeregt; gehässig; zornig; grimmig; verstimmt; eifersüchtig; garstig; bitterböse; aufgebracht; jähzornig; ungestüm; erzürnt; ergrimmt; verbissen; unwirsch; unwillig; borstig; falsch; doppelzüngig; arg; handelen mit schlechten Gedanken; satanisch; verwachsen; schiefgewachsen
- Beschwerde; Klage; Beanstandung; Krankheit; Ärgernis; Übel; Leiden; Teufel; Satan; Ungemach; Unannehmlichkeit; Beschwerlichkeit; Unbequemlichkeit; Belästigung; Ärger; Lästigkeit; Schwierigkeit
- MAL:
- Malí:
- Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor Mal (Duits) in het Spaans
MAL:
Vertaal Matrix voor MAL:
Not Specified | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
MAL | MAL; Modellierungsabstraktionsschicht | |
capa de abstracción MAL (Modeling Abstraction Layer) | MAL; Modellierungsabstraktionsschicht |
Mal:
-
Mal
-
Mal (Wundmal des Christus)
Vertaal Matrix voor Mal:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
estigma | Mal; Wundmal des Christus | Amtssiegel; Brandmal; Brandzeichen; Garantie; Garantieschein; Gewähr; Lacksiegel; Marke; Siegel |
hierro | Mal; Wundmal des Christus | Beispiel; Brandmal; Eisen; Exempel; Exemplar; Vorbild |
marca | Mal; Wundmal des Christus | Abschnitt; Abzeichen; Auszeichnung; Brandmal; Dekoration; Ehrenzeichen; Einkleidung; Einrichtung; Empfangsschein; Erkennen; Erkennungszeichen; Fabrikmarke; Finish; Fleck; Flecken; Formgebung; Gestaltung; Gütezeichen; Handelsmarke; Handelszeichen; Kassenbon; Kassenschein; Kennzeichen; Kennzeichnung; Klecks; Lieferschein; Logo; Marke; Markenzeichen; Markierung; Merkmal; Merkzeichen; Orden; Qualitätszeichen; Rekord; Schein; Schutzmarke; Siegel; Unterscheidung; Unterscheidungsmerkmal; Warenzeichen; Zeichen; Zettel; Ziel; Ziellinie; Überweisungsschein |
vez | Mal | Abänderung; Mutation; Umbruch; Umgestaltung; Umschwung; Veränderung; Wandel; Wandlung; Wechsel; Wende; Wendung |
Synoniemen voor "Mal":
Wiktionary: Mal
Mal
Cross Translation:
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• Mal | → [[mancha de nacimiento]]; lunar | ↔ birthmark — a mark on the skin formed before birth |
• Mal | → lunar; marca de nacimiento | ↔ mole — dark spot on the skin |
• Mal | → antojo; marca de nacimiento | ↔ stigma — scar or birthmark |
• Mal | → vez; línea; nivel | ↔ time — instance or occurrence |
• Mal | → vez | ↔ maal — telkens terugkerend tijdstip waarop iets gebeurt |
• Mal | → vez | ↔ keer — telkens terugkerend tijdstip waarop iets gebeurt |
• Mal | → vez | ↔ fois — Reprise |
Malé:
Synoniemen voor "Malé":
Verwante vertalingen van Mal
Spaans
Uitgebreide vertaling voor Mal (Spaans) in het Duits
Mal vorm van mal:
-
mal (enfermo; malo; indispuesto; sombrío; lúgubre; triste)
krank; unwohl; unpässlich-
krank bijvoeglijk naamwoord
-
unwohl bijvoeglijk naamwoord
-
unpässlich bijvoeglijk naamwoord
-
-
mal (malicioso; malo; maligno; vil; soez; infame; falso; ruin; pérfido)
schlecht; schlimm; böse; übel; hinterhältig; heimtückisch; gemein; bösartig; mies; boshaft; tückisch; hinterlistig; niederträchtig-
schlecht bijvoeglijk naamwoord
-
schlimm bijvoeglijk naamwoord
-
böse bijvoeglijk naamwoord
-
übel bijvoeglijk naamwoord
-
hinterhältig bijvoeglijk naamwoord
-
heimtückisch bijvoeglijk naamwoord
-
gemein bijvoeglijk naamwoord
-
bösartig bijvoeglijk naamwoord
-
mies bijvoeglijk naamwoord
-
boshaft bijvoeglijk naamwoord
-
tückisch bijvoeglijk naamwoord
-
hinterlistig bijvoeglijk naamwoord
-
niederträchtig bijvoeglijk naamwoord
-
-
mal (mareado)
-
mal (al revés; contraproducente; detrás; atrás)
-
mal (airado; enfadado; malo; con un humor de perros; enojado; furioso; rudo; feroz; rabioso; indignado; enfurecido; malamente; frenético; indebidamente)
böse; wütend; ärgerlich; rasend; neidisch; giftig; fuchsteufelswild; Haßerfüllt; aufgeregt; gehässig; übel; zornig; grimmig; verstimmt; eifersüchtig; garstig; bitterböse; aufgebracht; jähzornig; ungestüm; erzürnt; ergrimmt; verbissen; unwirsch; unwillig; borstig-
böse bijvoeglijk naamwoord
-
wütend bijvoeglijk naamwoord
-
ärgerlich bijvoeglijk naamwoord
-
rasend bijvoeglijk naamwoord
-
neidisch bijvoeglijk naamwoord
-
giftig bijvoeglijk naamwoord
-
fuchsteufelswild bijvoeglijk naamwoord
-
Haßerfüllt bijvoeglijk naamwoord
-
aufgeregt bijvoeglijk naamwoord
-
gehässig bijvoeglijk naamwoord
-
übel bijvoeglijk naamwoord
-
zornig bijvoeglijk naamwoord
-
grimmig bijvoeglijk naamwoord
-
verstimmt bijvoeglijk naamwoord
-
eifersüchtig bijvoeglijk naamwoord
-
garstig bijvoeglijk naamwoord
-
bitterböse bijvoeglijk naamwoord
-
aufgebracht bijvoeglijk naamwoord
-
jähzornig bijvoeglijk naamwoord
-
ungestüm bijvoeglijk naamwoord
-
erzürnt bijvoeglijk naamwoord
-
ergrimmt bijvoeglijk naamwoord
-
verbissen bijvoeglijk naamwoord
-
unwirsch bijvoeglijk naamwoord
-
unwillig bijvoeglijk naamwoord
-
borstig bijvoeglijk naamwoord
-
-
mal (atravesado; enojado; falso; malo; maligno; desafinado; malvado; falsificado; enfadado; airado; colérico; pérfido; indebidamente; malamente; falsamente)
falsch; schlecht; übel; zornig; hinterlistig; doppelzüngig; schlimm; böse; arg; tückisch; bösartig; handelen mit schlechten Gedanken-
falsch bijvoeglijk naamwoord
-
schlecht bijvoeglijk naamwoord
-
übel bijvoeglijk naamwoord
-
zornig bijvoeglijk naamwoord
-
hinterlistig bijvoeglijk naamwoord
-
doppelzüngig bijvoeglijk naamwoord
-
schlimm bijvoeglijk naamwoord
-
böse bijvoeglijk naamwoord
-
arg bijvoeglijk naamwoord
-
tückisch bijvoeglijk naamwoord
-
bösartig bijvoeglijk naamwoord
-
handelen mit schlechten Gedanken bijvoeglijk naamwoord
-
-
mal (satánico; malo; malvado; maligno; malévolo; malicioso; diabólico; demoníaco)
-
mal
-
el mal (inconveniente; reclamación; queja; dolencia; querella; llanto; enfermedad; suspiro; reproche; objeción; lamentación)
-
el mal (diablo; maldad; Satán; demonio)
-
el mal (dolencia; enfermedad; molestia; achaque; incomodidad)
-
el mal (incomodidad; inconveniente; molestia; molestias)
Ungemach; die Unannehmlichkeit; die Beschwerlichkeit; die Unbequemlichkeit; die Belästigung; der Ärger; Ärgernis; die Lästigkeit; die Beschwerde; die Schwierigkeit; Übel
Vertaal Matrix voor mal:
Verwante woorden van "mal":
Synoniemen voor "mal":
Wiktionary: mal
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• mal | → launisch; gereizt | ↔ cranky — grouchy, irritable; easily upset |
• mal | → böse; übel | ↔ evil — intending to harm |
• mal | → Übel; Böse | ↔ evil — evil |
• mal | → übel; schlecht | ↔ ill — having an urge to vomit |
• mal | → Übel; Krankheit | ↔ malady — a disease, illness, or other health disorder |
• mal | → schlecht | ↔ slecht — niet goed |
• mal | → Gebrechen; Mangel | ↔ gebrek — een defect |
• mal | → verderbtheit; böse; schlecht; übel; schlimm | ↔ mauvais — défavorable ; qui cause une impression défavorable. |
MAL:
Vertaal Matrix voor MAL:
Not Specified | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
MAL | MAL; capa de abstracción MAL (Modeling Abstraction Layer) | |
Modellierungsabstraktionsschicht | MAL; capa de abstracción MAL (Modeling Abstraction Layer) |
Malí:
Vertaal Matrix voor Malí:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Mali | Mali | |
Not Specified | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Mali | Malí |