Home ->Woordenboeken ->Duits/Spaans ->Zoek: schelten

Duitse en Spaanse zoekresultaten voor: schelten

Overzicht
Duits naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. schelten:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor schelten (Duits) in het Spaans

schelten:

schelten werkwoord (schelte, schiltst, schilt, schalt, schaltet, gescholten)

  1. schelten (ausschimpfen; schimpfen; beschimpfen; wettern)
    insultar; injuriar; maldecir; blasfemar; lanzar blasfemias
  2. schelten (jemandem etwas nachtragen; verweisen; blamieren; )
    reprochar; echar en cara; recriminar; desacreditar
  3. schelten (meckern; schimpfen; beschimpfen; wettern; ausschimpfen)
    tronar; reñir; zarpar; gruñir; insultar; chillar; maldecir; pelearse; renegar; rabiar; refunfuñar; bramar; ajear; enfurecerse; vociferar; desentonar; despotricar; blasfemar; echar pestes; imprecar; embravecerse; hacer estragos; desatarse contra; agredir de palabra; lanzar blasfemias; despotricar contra; ir embalado
  4. schelten (sichstreiten; streiten; schimpfen; )
    disputar; discutir; pelear; regañar; altercar
  5. schelten (schimpfen auf)
    insultar a; injuriar a
  6. schelten (brüllen; rasen; wüten; )
    rabiar; soltar palabrotas; agredir de palabra; despotricar contra; lanzar blasfemias
  7. schelten (ermahnen; bestrafen; warnen; )
    señalar; regañar; criticar; reprender; amonestar; reprobar; vituperar; reconvenir; declarar hereje
  8. schelten (vorwerfen; schätzen; verweisen; )
    reprender; sacar; condenar; eliminar; amonestar; reconvenir; borrar; arrebatar; culpar; iluminarse; amanecer; librarse de; notar; enjugar; clarear; hacer ver
  9. schelten (bestrafen; verweisen; ermahnen; )
    vituperar; notar; criticar; censurar
  10. schelten (schimpfen; keifen)
    desatarse contra

Conjugations for schelten:

Präsens
  1. schelte
  2. schiltst
  3. schilt
  4. schelten
  5. scheltet
  6. schelten
Imperfekt
  1. schalt
  2. schaltst
  3. schalt
  4. schalten
  5. schaltet
  6. schalten
Perfekt
  1. habe gescholten
  2. hast gescholten
  3. hat gescholten
  4. haben gescholten
  5. habt gescholten
  6. haben gescholten
1. Konjunktiv [1]
  1. schelte
  2. scheltest
  3. schelte
  4. schelten
  5. scheltet
  6. schelten
2. Konjunktiv
  1. schälte
  2. schältest
  3. schälte
  4. schälten
  5. schältet
  6. schälten
Futur 1
  1. werde schelten
  2. wirst schelten
  3. wird schelten
  4. werden schelten
  5. werdet schelten
  6. werden schelten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde schelten
  2. würdest schelten
  3. würde schelten
  4. würden schelten
  5. würdet schelten
  6. würden schelten
Diverses
  1. schelt!
  2. scheltt!
  3. schelten Sie!
  5. gescholten
  6. scheltend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor schelten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
amanecer Anbrechen; Anfangen; Morgendämmerung; Morgenstunde
chillar Johlen
clarear Erleuchten
desatarse contra Anfahren; Anschnauzen; Ausfallend werden gegen
discutir Streiten
eliminar Töten; Wegräumen
enjugar Beibezahlen; Schuld begleichen; Zubezahlen
insultar Anfahren; Anschnauzen; Ausfallend werden gegen
pelearse Streiten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
agredir de palabra ausfahren; ausschimpfen; beschimpfen; brüllen; meckern; rasen; schelten; schimpfen; toben; tosen; wettern; wüten brüllen; fluchen; lärmen; poltern
ajear ausschimpfen; beschimpfen; meckern; schelten; schimpfen; wettern brüllen; fluchen; lärmen; poltern
altercar keifen; schelten; schimpfen; sichstreiten; sichzanken; streiten; zanken streiten
amanecer bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; nachtragen; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen abgrenzen; abstecken; abzäunen; anmahnen; anstecken; anzünden; auffordern; ausbleichen; ausnehmen; begaunern; begrenzen; bemogeln; bescheißen; beschummeln; beschwindeln; bestrafen; betrügen; blamieren; dämmern; einfassen; einhegen; einsäumen; einzäunen; entgegenhalten; entzünden; ermahnen; festlegen; flimmern; fordern; funkeln; glimmen; glitzern; glänzen; hintergehen; jemandem einen Vorwurf machen; leuchten; mahnen; nachtragen; neppen; prellen; rügen; scheinen; schimmern; säumen; tadeln; tagen; trassieren; umranden; umziehen; umzäunen; verladen; verweisen; vorhalten; vorwerfen; zirpen; zurechtweisen; übervorteilen
amonestar bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; nachtragen; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; warnen; wegschaffen; zurechtweisen bestrafen; blamieren; entgegenhalten; jemandem einen Vorwurf machen; nachtragen; rügen; tadeln; verweisen; vorhalten; vorwerfen; zurechtweisen
arrebatar bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; nachtragen; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen Gewalt gebrauchen; bestrafen; blamieren; durchführen; durchsetzen; entgegenhalten; erzwingen; jemandem einen Vorwurf machen; klauen; nachtragen; rauben; rügen; sich losreißen; stehlen; tadeln; umziehen; verweisen; vorhalten; vorwerfen; wegschnappen; zurechtweisen
blasfemar ausschimpfen; beschimpfen; meckern; schelten; schimpfen; wettern beleidigen; brüllen; düpieren; fluchen; klatschen; kränken; lärmen; lästern; poltern; schmähen; tratschen; verletzen; verleumden
borrar bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; nachtragen; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen abbestellen; absagen; abschreiben; annulieren; auslöschen; ausradieren; ausrotten; ausschließen; ausschreiben; aussperren; auswaschen; bleichen; disqualifizieren; eliminieren; entvölkern; erblassen; erbleichen; erledigen; ineinander überlaufen; löschen; lösen; rückgängig machen; sich verwischen; streichen; stricheln; tilgen; verblassen; verschwimmen; vertilgen; verwischen
bramar ausschimpfen; beschimpfen; meckern; schelten; schimpfen; wettern ausschimpfen; brüllen; donnern; fluchen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; kreischen; lautauf schreien; lärmen; poltern; rasen; schallen; schreien; skandieren; toben; weinen
censurar bestrafen; ermahnen; rügen; schelten; tadeln; verweisen; zurechtweisen abhängen; abkoppeln; abtrennen; andrehen; aufknoten; auflösen; aufmachen; auftrennen; ausfädeln; aushecken; ausholen; ausmisten; lockern; loshaken; loskoppeln; loslösen; losmachen; losziehen; lösen; treiben; zensurieren
chillar ausschimpfen; beschimpfen; meckern; schelten; schimpfen; wettern aufschreien; ausschimpfen; beanstanden; bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; flennen; flüstern; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; jammern; jauchzen; johlen; jubeln; jucken; keifen; klagen; kläffen; knarren; knirschen; kratzen; kreischen; lautauf schreien; lispeln; lärmen; piepsen; plärren; poltern; quietschen; rasen; raunen; rufen; sausen; schallen; schluchzen; schmettern; schreien; sich beschweren; sich scheuern; singen; skandieren; toben; tosen; tuscheln; weinen; wettern; wimmern; winseln; wüten; zischeln; zischen
clarear bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; nachtragen; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen abgrenzen; abstecken; abzäunen; ausbleichen; begaunern; begrenzen; bemogeln; beschummeln; beschwindeln; betrügen; einhegen; einzäunen; festlegen; flimmern; funkeln; glitzern; glänzen; leuchten; neppen; prellen; scheinen; schimmern; trassieren; umzäunen; übervorteilen
condenar bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; nachtragen; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen aburteilen; das Urteil sprechen; verdammen; verfluchen; verfolgen; verketzern; verurteilen; verwünschen; zur Hölle wünschen
criticar bestrafen; ermahnen; rügen; schelten; tadeln; verweisen; warnen; zurechtweisen abhängen; abkoppeln; abtrennen; andrehen; anprangern; ansprechen; aufknoten; auflösen; aufmachen; auftrennen; ausfädeln; aushecken; ausholen; ausmisten; beanstanden; bekritteln; bemäkeln; bemängeln; beraten; bereden; besprechen; beurteilen; debattieren; diskutieren; durchdiskutieren; durchnehmen; durchsprechen; erörtern; heruntermachen; jurieren; kritisieren; lockern; loshaken; loskoppeln; loslösen; losmachen; losziehen; lösen; rezensieren; schulmeistern; tadeln; treiben; verketzern; verteufeln
culpar bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; nachtragen; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen anklagen; anschuldigen; beschuldigen; verdächtigen
declarar hereje bestrafen; ermahnen; rügen; schelten; tadeln; verweisen; warnen; zurechtweisen anprangern; beanstanden; bemäkeln; bemängeln; kritisieren; verketzern; verteufeln
desacreditar blamieren; entgegenhalten; jemandem etwas nachtragen; nachtragen; nachtragend sein; rügen; schelten; tadeln; verleumden; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; zurechtweisen anprangern; beanstanden; bemäkeln; bemängeln; heruntermachen; kritisieren
desatarse contra ausschimpfen; beschimpfen; keifen; meckern; schelten; schimpfen; wettern anschnauzen; anschreien; fluchen
desentonar ausschimpfen; beschimpfen; meckern; schelten; schimpfen; wettern brüllen; fluchen; lärmen; maulen; poltern; rasen; schmollen; toben; tosen; wüten; wütend sein
despotricar ausschimpfen; beschimpfen; meckern; schelten; schimpfen; wettern brüllen; donnern; fluchen; lärmen; poltern; rasen; schallen; toben
despotricar contra ausfahren; ausschimpfen; beschimpfen; brüllen; meckern; rasen; schelten; schimpfen; toben; tosen; wettern; wüten brüllen; fluchen; lärmen; poltern
discutir keifen; schelten; schimpfen; sichstreiten; sichzanken; streiten; zanken ansprechen; argumentieren; aussprechen; beanstanden; beraten; bereden; besprechen; bestreiten; beurteilen; debattieren; diskutieren; durchdiskutieren; durchnehmen; durchsprechen; erörtern; konsultieren; protestieren; sich sanken; sich streiten; sichzanken; streiten; widersprechen
disputar keifen; schelten; schimpfen; sichstreiten; sichzanken; streiten; zanken argumentieren; debattieren; diskutieren; sichzanken; streiten
echar en cara blamieren; entgegenhalten; jemandem etwas nachtragen; nachtragen; nachtragend sein; rügen; schelten; tadeln; verleumden; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; zurechtweisen unfreundlich sein
echar pestes ausschimpfen; beschimpfen; meckern; schelten; schimpfen; wettern fluchen; klatschen; lästern; tratschen
eliminar bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; nachtragen; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen abbestellen; absagen; abschreiben; annulieren; ausschalten; ausschließen; aussperren; disqualifizieren; durchstreichen; erledigen; liquidieren; löschen; lösen; rückgängig machen; tilgen; töten; vernichten
embravecerse ausschimpfen; beschimpfen; meckern; schelten; schimpfen; wettern fluchen
enfurecerse ausschimpfen; beschimpfen; meckern; schelten; schimpfen; wettern anschnauzen; anschreien; brüllen; ferkeln; fluchen; lärmen; poltern; sauen; sich erbosen; toben; wettern; zürnen
enjugar bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; nachtragen; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen abspülen; abtrocknen; trocknen
gruñir ausschimpfen; beschimpfen; meckern; schelten; schimpfen; wettern Rüffel geben; Standpauke halten; Verweis geben; anschnauzen; brabbeln; brodeln; brummeln; brummen; brutzeln; dämpfen; faseln; glucksen; grunzen; gurren; heraussprudeln; kaudern; klagen; knurren; langweilig sein; leise kochen; meckern; murmeln; murren; nörgeln; pruzeln; salbadern; schieben; schimpfen; schmoren; schnarchen; schnurren; schwirren; sich beschweren; spucken; stottern; summen; surren; über etwas meckern
hacer estragos ausschimpfen; beschimpfen; meckern; schelten; schimpfen; wettern bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; fluchen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen
hacer ver bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; nachtragen; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen
iluminarse bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; nachtragen; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen aufheitern; aufhellen; aufklären; flimmern; funkeln; glitzern; glänzen; klären; leuchten; scheinen; schimmern
imprecar ausschimpfen; beschimpfen; meckern; schelten; schimpfen; wettern brüllen; fluchen; lärmen; poltern; verdammen; verfluchen; verwünschen
injuriar ausschimpfen; beschimpfen; schelten; schimpfen; wettern ausschimpfen; auszanken; beleidigen; beschimpfen; düpieren; kränken; lästern; schimpfen; schmähen; verletzen
injuriar a schelten; schimpfen auf
insultar ausschimpfen; beschimpfen; meckern; schelten; schimpfen; wettern ausschimpfen; beleidigen; beschimpfen; düpieren; fluchen; kränken; lästern; schmähen; verletzen
insultar a schelten; schimpfen auf
ir embalado ausschimpfen; beschimpfen; meckern; schelten; schimpfen; wettern
lanzar blasfemias ausfahren; ausschimpfen; beschimpfen; brüllen; meckern; rasen; schelten

Synoniemen voor "schelten":


Wiktionary: schelten

schelten
verb
  1. Rechtssprache, veraltet: jemanden für unehrlich erklären, bescholten machen
  2. Rechtssprache, veraltet: anklagen
  3. Rechtssprache, veraltet: einen unredlichen Handwerker aus der Innung ausschließen und durch Treibebriefe von Ort zu Ort verfolgen
  4. veraltet, reflexiv: sich mit jemandem zanken
  5. gehoben: tadeln, Kritik üben
  6. veraltet: fluchen, lästern
  7. veraltet: jemanden mit einem Spottnamen belegen
  8. veraltet, mit doppeltem Akkusativ oder mit für: jemandem einen ehrenwerten Titel verleihen, um damit auszudrücken, dass dies eigentlich unverdient ist
  9. transitiv, gehoben: ausschimpfen, schmähen
  10. transitiv, gehoben, herabsetzend: jemanden als etwas bezeichnen
  11. intransitiv, gehoben: schimpfen
Cross Translation:
FromToVia
• schelten → vituperar; reprender ↔ berate — chide vehemently
• schelten → reprender ↔ chide — loudly admonish
• schelten → retar; regañar; reprochar; reprender; reprobar ↔ rebuke — to criticise harshly; to reprove
• schelten → amonestar; reprender; reprobar; vituperar; reprochar; regañar; amenazar; reñir ↔ gronder — Faire entendre un bruit sourd, parler des animaux, du tonnerre ou du vent.
• schelten → insultar ↔ insulter — outrager de fait ou de parole, avec dessein préméditer d’offenser.
• schelten → reprobar; censurar; vituperar; reprochar; regañar ↔ reprocher — imputer la faute à quelqu’un, en l’blâmer, en lui faire des remontrances.
• schelten → amonestar; reprender; reprobar; censurar; vituperar; reprochar; regañar ↔ réprimander — reprendre quelqu’un avec autorité, lui reprocher sa faute.
• schelten → reprobar; censurar; vituperar; reprochar; regañar ↔ sermonner — (familier, fr) Faire des remontrances ennuyeux et hors de propos.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1155 seconde
Page rendered in 1.0 seconds