Overzicht
Duits naar Spaans: Meer gegevens...
- streunen:
-
Wiktionary:
- streunen → errar, divagar, callejear, vagabundear
Duits
Uitgebreide vertaling voor streunen (Duits) in het Spaans
streunen:
-
streunen (herumstreifen; herumschnüffeln; streifen; sich umsehen; sich umschauen; umherblicken; herumstreunen; schweifen; umherschweifen)
mirar a su alrededor; fisgar; vagar; recorrer con la mirada; husmear; curiosear; vagabundear; vagabundear sin rumbo-
mirar a su alrededor werkwoord
-
fisgar werkwoord
-
vagar werkwoord
-
recorrer con la mirada werkwoord
-
husmear werkwoord
-
curiosear werkwoord
-
vagabundear werkwoord
-
vagabundear sin rumbo werkwoord
-
-
streunen (herumstreunen; umherschweifen; herumstreifen)
vagar; deambular; errar; vagabundear-
vagar werkwoord
-
deambular werkwoord
-
errar werkwoord
-
vagabundear werkwoord
-
-
streunen (flanieren; spazieren; trödeln; spazierengehen; schlendern; paradieren)
pasearse; pasear lentamente; vagar; deambular; callejear; hacer una parada; barzonear-
pasearse werkwoord
-
pasear lentamente werkwoord
-
vagar werkwoord
-
deambular werkwoord
-
callejear werkwoord
-
hacer una parada werkwoord
-
barzonear werkwoord
-
-
streunen (umherschweifen; wandern; streifen; herumreisen; streichen; irren; trampen; schweifen; herumspazieren; herumirren; schwalken; herumschlendern; herumwandeln; sichherumtreiben)
vagar; pasear; rodar; deambular; extraviarse; vagabundear-
vagar werkwoord
-
pasear werkwoord
-
rodar werkwoord
-
deambular werkwoord
-
extraviarse werkwoord
-
vagabundear werkwoord
-
-
streunen (herumstreunen; schweifen; umherschweifen; herumstreifen)
Conjugations for streunen:
Präsens
- streune
- streunst
- streunt
- streunen
- streunt
- streunen
Imperfekt
- streunte
- streuntest
- streunte
- streunten
- streuntet
- streunten
Perfekt
- habe gestreunt
- hast gestreunt
- hat gestreunt
- haben gestreunt
- habt gestreunt
- haben gestreunt
1. Konjunktiv [1]
- streune
- streunest
- streune
- streunen
- streunet
- streunen
2. Konjunktiv
- streunte
- streuntest
- streunte
- streunten
- streuntet
- streunten
Futur 1
- werde streunen
- wirst streunen
- wird streunen
- werden streunen
- werdet streunen
- werden streunen
1. Konjunktiv [2]
- würde streunen
- würdest streunen
- würde streunen
- würden streunen
- würdet streunen
- würden streunen
Diverses
- streun!
- streunt!
- streunen Sie!
- gestreunt
- streunend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie