Overzicht
Duits naar Spaans: Meer gegevens...
- Schließen:
- Schliessen:
-
schließen:
- cerrar; pasar; cerrarse; cerrar de golpe; cuadrar; cerrar con llave; suceder; concluir; atacar; guardar; concertar; celebrar; importar; tapar; sellar; cerrar herméticamente; terminar; finalizar; acabar de; llegar; parar; completar; poner término a una; poner fin a; acabar; acabar con una; efectuar; encontrarse en la recta final; ultimar; llegar al fin; realizar; decidir; detenerse; expirar; extinguirse; dar fin a una; vencer; dar fin a; decidirse a; poner término a; poner fin a una; echar el cerrojo a; bloquear; poner bajo llave; echar llave; convenir en; acordar; resolver; caducar; incluir; acompañar; adjuntar; agregar; envolver; encerrar; abarcar; dominar; añadir; cubrir; encapsular; contener; abrazar; limitar; aislar; restringir; acorralar; englobar; copar; comprimir; contornear; deducir; inferir; sacar en consecuencia; sacar en conclusión; pagar; saldar; ajustar cuentas; descomponer; dejar bien cerrado; descartar; calafatear; poetizar; escribir poesía; abrochar; abotonar
- Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor schließen (Duits) in het Spaans
Schließen:
Vertaal Matrix voor Schließen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Cerrar | Schließen | |
Not Specified | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Cerrar | Schließen |
Schliessen:
-
Schliessen (Abdichten; Abschliessen; Dichten)
Vertaal Matrix voor Schliessen:
schließen:
-
schließen (sperren; verschließen; zumachen; verriegeln; zusperren; versperren)
-
schließen (sperren; verschließen; zumachen; abschliessen; verriegeln; abdichten; zusperren; isolieren)
cerrar; cerrar de golpe; cerrarse; cerrar con llave; tapar; sellar; cerrar herméticamente-
cerrar werkwoord
-
cerrar de golpe werkwoord
-
cerrarse werkwoord
-
cerrar con llave werkwoord
-
tapar werkwoord
-
sellar werkwoord
-
cerrar herméticamente werkwoord
-
-
schließen (beenden; enden; aufhören; halten; beschließen; abbrechen; vollenden; fertigbringen; fertigmachen; fertigstellen; fertigkriegen)
terminar; finalizar; acabar de; llegar; parar; completar; poner término a una; concluir; poner fin a; acabar; acabar con una; efectuar; encontrarse en la recta final; ultimar; llegar al fin; realizar; decidir; detenerse; expirar; extinguirse; dar fin a una; vencer; dar fin a; decidirse a; poner término a; poner fin a una-
terminar werkwoord
-
finalizar werkwoord
-
acabar de werkwoord
-
llegar werkwoord
-
parar werkwoord
-
completar werkwoord
-
poner término a una werkwoord
-
concluir werkwoord
-
poner fin a werkwoord
-
acabar werkwoord
-
acabar con una werkwoord
-
efectuar werkwoord
-
encontrarse en la recta final werkwoord
-
ultimar werkwoord
-
llegar al fin werkwoord
-
realizar werkwoord
-
decidir werkwoord
-
detenerse werkwoord
-
expirar werkwoord
-
extinguirse werkwoord
-
dar fin a una werkwoord
-
vencer werkwoord
-
dar fin a werkwoord
-
decidirse a werkwoord
-
poner término a werkwoord
-
poner fin a una werkwoord
-
-
schließen (verriegeln; sperren; abschliessen; verschließen; versperren; zusperren; zumachen; zuschliessen; verrammeln; absperren)
cerrar; echar el cerrojo a; bloquear; cerrar con llave; poner bajo llave; echar llave-
cerrar werkwoord
-
echar el cerrojo a werkwoord
-
bloquear werkwoord
-
cerrar con llave werkwoord
-
poner bajo llave werkwoord
-
echar llave werkwoord
-
-
schließen (beschließen; entscheiden; vereinbaren; bestimmen; halten; beenden; abmachen; aufhören; festlegen; festsetzen; anhalten; enden)
decidir; decidirse a; terminar; concluir; convenir en; acordar; vencer; resolver; caducar; expirar-
decidir werkwoord
-
decidirse a werkwoord
-
terminar werkwoord
-
concluir werkwoord
-
convenir en werkwoord
-
acordar werkwoord
-
vencer werkwoord
-
resolver werkwoord
-
caducar werkwoord
-
expirar werkwoord
-
-
schließen (hinzufügen; einschließen; beifügen; enthalten; beilegen; erfassen; umziehen; bestreichen; anfügen; umfassen; beschränken; einhegen; verkapseln; einschränken; einsperren; blockieren; eindämmen; einkreisen; umschließen; einpferchen; eindeichen; einsäumen; einkapseln)
incluir; acompañar; adjuntar; agregar; envolver; encerrar; abarcar; dominar; añadir; cubrir; encapsular; contener; abrazar; limitar; aislar; restringir; acorralar; englobar; copar; comprimir; contornear-
incluir werkwoord
-
acompañar werkwoord
-
adjuntar werkwoord
-
agregar werkwoord
-
envolver werkwoord
-
encerrar werkwoord
-
abarcar werkwoord
-
dominar werkwoord
-
añadir werkwoord
-
cubrir werkwoord
-
encapsular werkwoord
-
contener werkwoord
-
abrazar werkwoord
-
limitar werkwoord
-
aislar werkwoord
-
restringir werkwoord
-
acorralar werkwoord
-
englobar werkwoord
-
copar werkwoord
-
comprimir werkwoord
-
contornear werkwoord
-
-
schließen (ableiten; konkludieren; entnehmen; folgern)
deducir; inferir; sacar en consecuencia; concluir; sacar en conclusión-
deducir werkwoord
-
inferir werkwoord
-
sacar en consecuencia werkwoord
-
concluir werkwoord
-
sacar en conclusión werkwoord
-
-
schließen (zumachen; abschliessen; verschließen; abdichten; sperren)
cerrar; tapar; cerrar herméticamente-
cerrar werkwoord
-
tapar werkwoord
-
cerrar herméticamente werkwoord
-
-
schließen (abzahlen; begleichen; abrechnen; auflösen; freikaufen; abtragen; liquidieren; aufheben)
pagar; saldar; ajustar cuentas; descomponer-
pagar werkwoord
-
saldar werkwoord
-
ajustar cuentas werkwoord
-
descomponer werkwoord
-
-
schließen (zufallen; zuschnappen)
cerrar; cerrarse; cerrar de golpe; cerrar con llave-
cerrar werkwoord
-
cerrarse werkwoord
-
cerrar de golpe werkwoord
-
cerrar con llave werkwoord
-
-
schließen
cerrar; dejar bien cerrado; encerrar; cerrar herméticamente-
cerrar werkwoord
-
dejar bien cerrado werkwoord
-
encerrar werkwoord
-
cerrar herméticamente werkwoord
-
-
schließen
-
schließen
-
schließen (zudrehen)
-
schließen (abdichten; stopfen; dichten; isolieren)
calafatear; poetizar; escribir poesía-
calafatear werkwoord
-
poetizar werkwoord
-
escribir poesía werkwoord
-
-
schließen (abdichten; stopfen; dichten; isolieren)
-
schließen (zuknöpfen; abschliessen; zumachen; verknoten; festknöpfen)
Conjugations for schließen:
Präsens
- schließe
- schließest
- schließt
- schliessen
- schließt
- schliessen
Imperfekt
- schloß
- schloßest
- schloß
- schloßen
- schloßt
- schloßen
Perfekt
- habe geschlossen
- hast geschlossen
- hat geschlossen
- haben geschlossen
- habt geschlossen
- haben geschlossen
1. Konjunktiv [1]
- schließe
- schließest
- schließe
- schließen
- schließet
- schließen
2. Konjunktiv
- schlösse
- schlössest
- schlösse
- schlössen
- schlößt
- schlössen
Futur 1
- werde schließen
- wirst schließen
- wird schließen
- werden schließen
- werdet schließen
- werden schließen
1. Konjunktiv [2]
- würde schließen
- würdest schließen
- würde schließen
- würden schließen
- würdet schließen
- würden schließen
Diverses
- schließ
- schließet!
- schließen Sie!
- geschlossen
- schließend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor schließen:
Synoniemen voor "schließen":
Wiktionary: schließen
schließen
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• schließen | → cerrar | ↔ close — move (a door) |
• schließen | → tapar; cerrar | ↔ close — obstruct (an opening) |
• schließen | → cerrar; concluir; terminar; finalizar | ↔ close — put an end to |
• schließen | → concluir | ↔ conclude — to end |
• schließen | → cerrar | ↔ shut — to close |
• schließen | → cerrar | ↔ sluiten — toedoen, dichtmaken |
• schließen | → concluir; sacar conclusión; ultimar | ↔ conclure — Traductions à trier suivant le sens |
• schließen | → deducir | ↔ déduire — soustraire d’une somme à payer telle ou telle fraction qui n’est pas à verser. |
• schließen | → cerrar; cerrar con llave | ↔ fermer — Clore. |
• schließen | → razonar | ↔ raisonner — Se servir de sa raison pour connaître, pour juger. |
Computer vertaling door derden: