Home ->Woordenboeken ->Duits/Spaans ->Zoek: glucksen

Duitse en Spaanse zoekresultaten voor: glucksen

Overzicht
Duits naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. glucksen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor glucksen (Duits) in het Spaans

glucksen:

glucksen werkwoord (gluckse, gluckst, gluckste, gluckstet, gegluckst)

  1. glucksen (lachen; lächeln; schallen; grinsen; kichern)
    reír; reírse
  2. glucksen (lächeln)
    sonreír; reírse por lo bajo; reírse entre dientes
  3. glucksen (kichern; schmunzeln; grinsen)
    reírse entre dientes; reírse para sus adentros; hacer muecas a; reírse por lo bajo
  4. glucksen (den Schluckauf haben; schlucksen)
    hipar
  5. glucksen (faseln; heraussprudeln; brabbeln)
    farfullar
  6. glucksen (plätschern; gurgeln; gluckern)
    murmurar
  7. glucksen (murmeln; faseln; kaudern; brabbeln; heraussprudeln)
    regañar; gruñir
  8. glucksen (glucken)
    cloquear

Conjugations for glucksen:

Präsens
  1. gluckse
  2. gluckst
  3. gluckst
  4. glucksen
  5. gluckst
  6. glucksen
Imperfekt
  1. gluckste
  2. gluckstest
  3. gluckste
  4. glucksten
  5. gluckstet
  6. glucksten
Perfekt
  1. habe gegluckst
  2. hast gegluckst
  3. hat gegluckst
  4. haben gegluckst
  5. habt gegluckst
  6. haben gegluckst
1. Konjunktiv [1]
  1. gluckse
  2. glucksest
  3. gluckse
  4. glucksen
  5. gluckset
  6. glucksen
2. Konjunktiv
  1. gluckste
  2. gluckstest
  3. gluckste
  4. glucksten
  5. gluckstet
  6. glucksten
Futur 1
  1. werde glucksen
  2. wirst glucksen
  3. wird glucksen
  4. werden glucksen
  5. werdet glucksen
  6. werden glucksen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde glucksen
  2. würdest glucksen
  3. würde glucksen
  4. würden glucksen
  5. würdet glucksen
  6. würden glucksen
Diverses
  1. gluckse!
  2. gluckst!
  3. glucksen Sie!
  5. gegluckst
  6. glucksend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor glucksen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
reírse Angrinsen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cloquear glucken; glucksen die Zeit stoppen; schnattern; schwatzen; stoppen
farfullar brabbeln; faseln; glucksen; heraussprudeln baggern; basteln; brabbeln; einenWirbelschlagen; fummeln; herumbasteln; herumdoktern; herumfingern; herumkramen; herumpfuschen; lallen; leiern; pfuschen; rasseln; rauhabhobeln; schlapp sein; stümpern; trommeln; vor sich hin machen; wirbeln
gruñir brabbeln; faseln; glucksen; heraussprudeln; kaudern; murmeln Rüffel geben; Standpauke halten; Verweis geben; anschnauzen; ausschimpfen; beschimpfen; brodeln; brummeln; brummen; brutzeln; dämpfen; grunzen; gurren; klagen; knurren; langweilig sein; leise kochen; meckern; murren; nörgeln; pruzeln; salbadern; schelten; schieben; schimpfen; schmoren; schnarchen; schnurren; schwirren; sich beschweren; spucken; stottern; summen; surren; wettern; über etwas meckern
hacer muecas a glucksen; grinsen; kichern; schmunzeln Grimassen schneiden; grinsen
hipar den Schluckauf haben; glucksen; schlucksen flennen; heulen; jammern; schluchzen; weinen; wimmern; winseln
murmurar gluckern; glucksen; gurgeln; plätschern brabbeln; brodeln; brummeln; brummen; brutzeln; grunzen; gurren; knurren; lispeln; meckern; murmeln; murren; plätschern; rascheln; rauschen; sausen; schieben; schimpfen; schnurren; schwirren; spucken; stottern; summen; surren; säuseln
regañar brabbeln; faseln; glucksen; heraussprudeln; kaudern; murmeln anranzen; bestrafen; brummeln; brummen; ermahnen; grunzen; keifen; knurren; murren; rügen; schelten; schimpfen; sichstreiten; sichzanken; streiten; tadeln; verweisen; warnen; zanken; zurechtweisen
reír glucksen; grinsen; kichern; lachen; lächeln; schallen
reírse glucksen; grinsen; kichern; lachen; lächeln; schallen
reírse entre dientes glucksen; grinsen; kichern; lächeln; schmunzeln heimlich lachen; schmunzeln
reírse para sus adentros glucksen; grinsen; kichern; schmunzeln feixen; heimlich lachen; kichern; lächeln; schmunzeln; sich ins Fäustchen lachen
reírse por lo bajo glucksen; grinsen; kichern; lächeln; schmunzeln feixen; heimlich lachen; kichern; lächeln; schmunzeln; sich ins Fäustchen lachen
sonreír glucksen; lächeln angrinsen

Synoniemen voor "glucksen":


Wiktionary: glucksen

glucksen
Cross Translation:
FromToVia
• glucksen → carcajada ↔ chortle — joyful, somewhat muffled laugh
• glucksen → cloquear ↔ klokken — een geluid voortbrengen dat als "klok" klinkt

Glucksen:


Synoniemen voor "Glucksen":


Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0569 seconde
Page rendered in 1.0 seconds