Home ->Woordenboeken ->Duits/Spaans ->Zoek: Werft

Duitse en Spaanse zoekresultaten voor: Werft

Overzicht
Duits naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. Werft:
  2. werfen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Werft (Duits) in het Spaans

Werft:

Werft [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Werft (Dock; Schiffswerft; Schiffbauplatz)
    el dique; la dique flotante
  2. die Werft (Schiffswerft; Helling; Schiffbauplatz)
    la grada; el carenero
    • grada [la ~] zelfstandig naamwoord
    • carenero [el ~] zelfstandig naamwoord
  3. die Werft (Schiffswerft; Schiffbauplatz)
    el astillero

Vertaal Matrix voor Werft:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
astillero Schiffbauplatz; Schiffswerft; Werft Schiffsmonteur; Schiffswerft
carenero Helling; Schiffbauplatz; Schiffswerft; Werft
dique Dock; Schiffbauplatz; Schiffswerft; Werft Damm; Deich; Kehrdamm; Sperrdamm; Staudamm; Talsperre; Wall; Wehr
dique flotante Dock; Schiffbauplatz; Schiffswerft; Werft
grada Helling; Schiffbauplatz; Schiffswerft; Werft Böschung; Gefälle; Hang; Hügel

Synoniemen voor "Werft":


Wiktionary: Werft

Werft
noun
  1. Industrieanlage zum Bauen und Reparieren von Schiffen und Flugzeugen
Cross Translation:
FromToVia
• Werft → astillero ↔ werf — een scheepswerf
• Werft → astillero ↔ shipyard — place to build and repair ships

werfen:

werfen werkwoord (werfe, wirfst, wirft, warf, warft, geworfen)

  1. werfen
    dejar tirado; estar tirado
  2. werfen (abwerfen; schmeißen)
    dejar
  3. werfen (schmeißen)
    joder; venirse abajo; caer; irse de trompa; pegarse un porrazo
  4. werfen (schmeißen)
    caer fuertemente
  5. werfen (schmeißen; pfeffern)
    tirar; arrojar

Conjugations for werfen:

Präsens
  1. werfe
  2. wirfst
  3. wirft
  4. werfen
  5. werft
  6. werfen
Imperfekt
  1. warf
  2. warfst
  3. warf
  4. warfen
  5. warft
  6. warfen
Perfekt
  1. habe geworfen
  2. hast geworfen
  3. hat geworfen
  4. haben geworfen
  5. habt geworfen
  6. haben geworfen
1. Konjunktiv [1]
  1. werfe
  2. werfest
  3. werfe
  4. werfen
  5. werfet
  6. werfen
2. Konjunktiv
  1. weürfe
  2. würfest
  3. würfe
  4. würfen
  5. würfet
  6. würfen
Futur 1
  1. werde werfen
  2. wirst werfen
  3. wird werfen
  4. werden werfen
  5. werdet werfen
  6. werden werfen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde werfen
  2. würdest werfen
  3. würde werfen
  4. würden werfen
  5. würdet werfen
  6. würden werfen
Diverses
  1. werf!
  2. werft!
  3. werfen Sie!
  5. geworfen
  6. werfend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor werfen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrojar Schmeißen
dejar Absetzen; von etwas Absehen
joder Ficken
tirar Auflage; Druck; Wegwerfen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrojar pfeffern; schmeißen; werfen abwerfen; auslegen; ausscheiden; auswerfen; baumeln; deponieren; dünen; erbrechen; ergeben; flattern; fließen; führen; herauswürgen; herumfliegen; herunterwerfen; hinauswerfen; hinschmeißen; hinterlegen; hinunterwerfen; hinwerfen; kotzen; leiten; lenken; mit der Hand grüßen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmeißen; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sich erbrechen; sich übergeben; sichwellen; speien; spucken; stürzen; tänzeln; wackeln; wallen; wankelen; wanken; watscheln; wechseln; wegschmeißen; wiegen; winken; wippen; wogen; übergeben
caer schmeißen; werfen Streit verlieren; abrutschen; aus Zink; ausrutschen; brechen; das Verfahren einstellen; den kürzeren ziehen; durchfallen; durchrasseln; einenPurzelbaumschlagen; einnicken; einpacken; einsacken; einschlafen; einschlummern; einsinken; einstürzen; entschlafen; entzwei gehen; entzwei reißen; erliegen; fallen; fliegen; galvanisieren; herabsacken; herunterrutschen; hinfallen; im Sterben liegen; kippen; purzeln; sausen; scheitern; segeln; senken; seponieren; setzen; sickern; sinken; sterben; stolpern; straucheln; stürzen; taumeln; umfallen; umkippen; umkommen; umstürzen; untergehen; unterliegen; vergehen; versenken; versinken; verzinken; zerbrechen; zinken; zu den Akten legen; zugrunde gehen
caer fuertemente schmeißen; werfen
dejar abwerfen; schmeißen; werfen abfallen; abhängen; abkoppeln; ablassen; absetzen; abtrennen; andrehen; aufknoten; auflösen; aufmachen; auftrennen; ausfallen; ausfädeln; aushecken; ausholen; ausmisten; ausscheiden; aussteigen lassen; austreten; befreien; beipflichten; bewilligen; dulden; eingehen; einlassen; einwilligen; entbinden; entkoppeln; entlassen; entschuldigen; erlauben; erlösen; ewähren; fortgehen; freigeben; freilassen; freimachen; genehmigen; gestatten; gewähren; gutheißen; gönnen; hereinlassen; hineinlassen; hinhalten; hinterlassen; hochhalten; im Stich lassen; jemandem etwas hinterlassen; lassen; leiden; lockern; loshaken; loskoppeln; loslösen; losmachen; losziehen; lösen; treiben; vergönnen; verlassen; vernachlässigen; vorlassen; weggehen; zulassen; zurücklassen; zustimmen; übriglassen
dejar tirado werfen
estar tirado werfen herumirren; herumreisen; irren; reisen; umherreisen
irse de trompa schmeißen; werfen
joder schmeißen; werfen ausnehmen; begaunern; bemogeln; bescheißen; beschummeln; beschwindeln; betrügen; bumsen; ficken; hintergehen; miteinander schlafen; prellen; verladen; vögeln; übertölpeln; übervorteilen
pegarse un porrazo schmeißen; werfen
tirar pfeffern; schmeißen; werfen abdrücken; abwerfen; anspannen; aufziehen; beseitigen; beziehen; dehnen; entfernen; feuern; herunterwerfen; hinauswerfen; hineinwerfen; hinunterstossen; knallen; lösen; schießen; schmeißen; spannen; strecken; umreißen; umschütten; umstoßen; umstürzen; umwerfen; wegschmeißen; zuvorschein ziehen
venirse abajo schmeißen; werfen abstürzen; einenPurzelbaumschlagen; einsacken; einsinken; einstürzen; fallen; fliegen; herunterstürzen; hinabstürzen; hinfallen; hinunterstürzen; implodieren; kippen; niederstürzen; purzeln; stürzen; taumeln; umfallen; umkippen; zusammenbrechen; zusammenfallen; zusammensinken; zusammenstürzen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
joder verdammt; verdammt noch mal

Synoniemen voor "werfen":


Wiktionary: werfen

werfen
  1. etwas in eine bestimmte Richtung schleudern
Cross Translation:
FromToVia
• werfen → abarquillarse; abarquillar ↔ kromtrekken — vervorming van hout, planken enz. onder invloed van vochtigheid en/of temperatuursveranderingen
• werfen → abalanzar; botar; achocar; abarrajar; echar; lanzar; tirar ↔ gooien — het door de lucht verplaatsen van een voorwerp, al dan niet naar een doelwit
• werfen → lanzar ↔ werpen — met een krachtige zwaai van de arm iets uit de hand naar iets of iemand heen laten gaan
• werfen → echar; lanzar ↔ pitch — to throw
• werfen → echar; lanzar ↔ pitch — baseball: to throw the ball toward home plate
• werfen → proyectar ↔ project — cast (image/shadow)
• werfen → lanzar; tirar ↔ throw — to cause an object to move rapidly through the air
• werfen → echar; tirar; lanzar ↔ jeter — lancer avec la main ou de quelque autre manière.
• werfen → arrojar; echar; lanzar ↔ lancer — Jeter en hauteur, avec force.
• werfen → tirar ↔ lancer — (Figuré) Jeter.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0683 seconde
Page rendered in 1.0 seconds