Overzicht
Duits naar Spaans: Meer gegevens...
-
zeigen:
- enseñar; mostrar; presentar; demostrar; exponer; hacer postura; expresar; exhibir; representar; lucir; poner; revelar; manifestar; hacer la presentación de; ostentar; dar muestras de; atestiguar; testimoniar; parecer; ofrecer; aparecer; proyectar; ofertar; someter a; pavonearse; brillar; alardear de; desplegar; alardear; hacer gala de; hacer ostentación de; hacerse interesante; hacer alarde de; apuntar
- Zeigen:
- Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor zeigen (Duits) in het Spaans
zeigen:
-
zeigen (sehen lassen; präsentieren; aufweisen; vorzeigen; beweisen; nachweisen; erweisen; darbieten; belegen; vorweisen)
-
zeigen (ausstellen; präsentieren; vorführen; vorzeigen; zur Schau stellen)
mostrar; enseñar; demostrar; representar; lucir; poner; revelar; manifestar; presentar; hacer la presentación de; exponer; ostentar; exhibir-
mostrar werkwoord
-
enseñar werkwoord
-
demostrar werkwoord
-
representar werkwoord
-
lucir werkwoord
-
poner werkwoord
-
revelar werkwoord
-
manifestar werkwoord
-
presentar werkwoord
-
hacer la presentación de werkwoord
-
exponer werkwoord
-
ostentar werkwoord
-
exhibir werkwoord
-
-
zeigen (zeugen von; vorzeigen)
dar muestras de; atestiguar; testimoniar-
dar muestras de werkwoord
-
atestiguar werkwoord
-
testimoniar werkwoord
-
-
zeigen (darbieten; präsentieren; vorzeigen; anbieten; vorstellen; vorführen; feilbieten)
presentar; mostrar; parecer; hacer la presentación de; ofrecer; demostrar; exhibir; poner; enseñar; manifestar; representar; aparecer; proyectar; ofertar; someter a-
presentar werkwoord
-
mostrar werkwoord
-
parecer werkwoord
-
hacer la presentación de werkwoord
-
ofrecer werkwoord
-
demostrar werkwoord
-
exhibir werkwoord
-
poner werkwoord
-
enseñar werkwoord
-
manifestar werkwoord
-
representar werkwoord
-
aparecer werkwoord
-
proyectar werkwoord
-
ofertar werkwoord
-
someter a werkwoord
-
-
zeigen (prahlen; auffallen; glänzen; prunken; zur Schau stellen)
ostentar; pavonearse; brillar; exponer; alardear de; desplegar; exhibir; alardear; hacer gala de; hacer ostentación de; hacerse interesante; hacer alarde de-
ostentar werkwoord
-
pavonearse werkwoord
-
brillar werkwoord
-
exponer werkwoord
-
alardear de werkwoord
-
desplegar werkwoord
-
exhibir werkwoord
-
alardear werkwoord
-
hacer gala de werkwoord
-
hacer ostentación de werkwoord
-
hacerse interesante werkwoord
-
hacer alarde de werkwoord
-
-
zeigen (zur Schau stellen; prunken)
-
zeigen
Conjugations for zeigen:
Präsens
- zeige
- zeigst
- zeigt
- zeigen
- zeigt
- zeigen
Imperfekt
- zog
- zogst
- zog
- zogen
- zogt
- zogen
Perfekt
- habe gezogen
- hast gezogen
- hat gezogen
- haben gezogen
- habt gezogen
- haben gezogen
1. Konjunktiv [1]
- zeige
- zeigest
- zeige
- zeigen
- zeiget
- zeigen
2. Konjunktiv
- zöge
- zögest
- zöge
- zögen
- zöget
- zögen
Futur 1
- werde zeigen
- wirst zeigen
- wird zeigen
- werden zeigen
- werdet zeigen
- werden zeigen
1. Konjunktiv [2]
- würde zeigen
- würdest zeigen
- würde zeigen
- würden zeigen
- würdet zeigen
- würden zeigen
Diverses
- zeig!
- zeigt!
- zeigen Sie!
- gezogen
- zeigend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor zeigen:
Synoniemen voor "zeigen":
Wiktionary: zeigen
zeigen
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zeigen | → exhibir | ↔ exhibit — display or show (something) for others to see |
• zeigen | → exponer | ↔ exhibit — demonstrate |
• zeigen | → indicar; apuntar | ↔ point — to extend finger |
• zeigen | → mostrar | ↔ show — display |
• zeigen | → demostrar | ↔ show — indicate (a fact) to be true |
• zeigen | → exponer; asomar; presentar; mostrar | ↔ vertonen — laten zien |
• zeigen | → demostrar | ↔ uitwijzen — de waarheid aan het licht brengen |
• zeigen | → enseñar; mostrar | ↔ tonen — laten zien |
• zeigen | → probar | ↔ aantonen — wijzen |
• zeigen | → señalar; indicar | ↔ aanduiden — aanwijzen |
• zeigen | → indicar; mostrar; enseñar | ↔ wijzen — (inergatief) met de (wijs)vinger, hand of arm in een richting duiden |
• zeigen | → designar; adscribir | ↔ désigner — Traduction à trier |
• zeigen | → indicar; enseñar; mostrar; señalar | ↔ indiquer — montrer, désigner une personne ou une chose. |
• zeigen | → mostrar; indicar; señalar; enseñar | ↔ montrer — faire voir ; exposer aux regards. |
Zeigen:
-
Zeigen (Vormachen)
Vertaal Matrix voor Zeigen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
exhibición | Vormachen; Zeigen | Auslage; Ausstellung; Demonstrieren; Exposition; Kunstausstellung; Show; Veranstaltung; Vorführen; Vorstellung; äußerliche Vorkommen |
representación | Vormachen; Zeigen | Abbilden; Abbildung; Agentur; Bild; Bildnis; Einbildung; Filiale; Gedankenwelt; Illusion; Konterfei; Phantasie; Porträt; Rendering; Vertretung; Vorstellung; äußerliche Vorkommen |