Duits
Uitgebreide vertaling voor geplant (Duits) in het Spaans
geplant:
-
geplant (geordnet)
planificado-
planificado bijvoeglijk naamwoord
-
-
geplant (angehend; zukünftig; nächst; beabsichtigt; zustehend)
-
geplant (vorgenommen; beabsichtigt; bezweckt)
intencionado; decidido; pretendido; aspirado-
intencionado bijvoeglijk naamwoord
-
decidido bijvoeglijk naamwoord
-
pretendido bijvoeglijk naamwoord
-
aspirado bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor geplant:
Synoniemen voor "geplant":
geplant vorm van planen:
-
planen (ausdenken; austüfteln; ausklügeln; sich ausdenken)
-
planen (einen Plan entwerfen; sinnen; nachdenken; nachsinnen über; sich ausdenken)
-
planen (ausdenken; erfinden; ersinnen; phantasieren; sich ausdenken; erdichten; austüfteln; ausklügeln)
imaginar; inventar; apretar; pensar; fantasear; planear; idear; estrujar; concentrarse; divagar; comprimir; compendiar; condensarse-
imaginar werkwoord
-
inventar werkwoord
-
apretar werkwoord
-
pensar werkwoord
-
fantasear werkwoord
-
planear werkwoord
-
idear werkwoord
-
estrujar werkwoord
-
concentrarse werkwoord
-
divagar werkwoord
-
comprimir werkwoord
-
compendiar werkwoord
-
condensarse werkwoord
-
-
planen (Zeitplan festlegen)
Conjugations for planen:
Präsens
- plane
- planst
- plant
- planen
- plant
- planen
Imperfekt
- plante
- plantest
- plante
- planten
- plantet
- planten
Perfekt
- habe geplant
- hast geplant
- hat geplant
- haben geplant
- habt geplant
- haben geplant
1. Konjunktiv [1]
- plane
- planest
- plane
- planen
- planet
- planen
2. Konjunktiv
- plante
- plantest
- plante
- planten
- plantet
- planten
Futur 1
- werde planen
- wirst planen
- wird planen
- werden planen
- werdet planen
- werden planen
1. Konjunktiv [2]
- würde planen
- würdest planen
- würde planen
- würden planen
- würdet planen
- würden planen
Diverses
- plan!
- plant!
- planen Sie!
- geplant
- planend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor planen:
Synoniemen voor "planen":
Wiktionary: planen
planen
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• planen | → planear | ↔ plan — to create a plan for |
• planen | → planear; tener intención de | ↔ plan — to intend |
• planen | → proyectar | ↔ project — make plans for; forecast |
• planen | → proponerse | ↔ purpose — have set as one's purpose; intend |
• planen | → programar | ↔ schedule — To plan an activity at a specific date or time |
• planen | → contar; calcular; computar | ↔ compter — déterminer (une quantité, un nombre), plus particulièrement par un dénombrement, sinon par un calcul. |
• planen | → disponer | ↔ disposer — arranger, mettre dans l’ordre le plus convenable. |
• planen | → proyectar; tramar | ↔ projeter — Former le dessein de, avoir l’idée de faire |