Home ->Woordenboeken ->Duits/Spaans ->Zoek: hausen

Duitse en Spaanse zoekresultaten voor: hausen

Overzicht
Duits naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. hausen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor hausen (Duits) in het Spaans

hausen:

hausen werkwoord (hause, hausst, haust, hauste, haustet, gehaust)

  1. hausen (einquartieren; unterbringen; akkomodieren; )
    hospedar; albergar
  2. hausen (herausschreien; rasen; schreien; )
    ladrar; chillar; hacer estragos; gritar; vocear; dar voces; dar gritos; gritar a voces; pegar voces

Conjugations for hausen:

Präsens
  1. hause
  2. hausst
  3. haust
  4. hausen
  5. haust
  6. hausen
Imperfekt
  1. hauste
  2. haustest
  3. hauste
  4. hausten
  5. haustet
  6. hausten
Perfekt
  1. habe gehaust
  2. hast gehaust
  3. hat gehaust
  4. haben gehaust
  5. habt gehaust
  6. haben gehaust
1. Konjunktiv [1]
  1. hause
  2. hausest
  3. hause
  4. hausen
  5. hauset
  6. hausen
2. Konjunktiv
  1. hauste
  2. haustest
  3. hauste
  4. hausten
  5. haustet
  6. hausten
Futur 1
  1. werde hausen
  2. wirst hausen
  3. wird hausen
  4. werden hausen
  5. werdet hausen
  6. werden hausen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde hausen
  2. würdest hausen
  3. würde hausen
  4. würden hausen
  5. würdet hausen
  6. würden hausen
Diverses
  1. hause!
  2. haust!
  3. hausen Sie!
  5. gehaust
  6. hausend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor hausen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
chillar Johlen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
albergar akkomodieren; beherbergen; einquartieren; hausen; leben; unterbringen; wohnen Unterkunft geben
chillar bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen aufschreien; ausschimpfen; beanstanden; beschimpfen; brüllen; flennen; flüstern; herausschreien; heulen; jammern; jauchzen; johlen; jubeln; jucken; keifen; klagen; knarren; knirschen; kratzen; kreischen; lautauf schreien; lispeln; lärmen; meckern; piepsen; plärren; poltern; quietschen; raunen; rufen; schelten; schimpfen; schluchzen; schmettern; schreien; sich beschweren; sich scheuern; skandieren; toben; tuscheln; weinen; wettern; wimmern; winseln; zischeln
dar gritos bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen brüllen; herausschreien; heulen; johlen; kläffen; kreischen; lautauf schreien; plärren; rufen; schreien; skandieren
dar voces bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen brüllen; herausschreien; heulen; johlen; kläffen; kreischen; lautauf schreien; plärren; rufen; schreien; skandieren
gritar bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen aufschreien; ausschimpfen; brüllen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; kläffen; kreischen; lautauf schreien; plärren; rufen; schreien; skandieren; toben; weinen; zurufen
gritar a voces bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen brüllen; herausschreien; johlen; kläffen; schreien
hacer estragos bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen ausschimpfen; beschimpfen; fluchen; meckern; schelten; schimpfen; wettern
hospedar akkomodieren; beherbergen; einquartieren; hausen; leben; unterbringen; wohnen akkomodieren; beherbergen; einquartieren; jemandem Unterkunft bieten; unterbringen
ladrar bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen anfahren; anschnauzen; bellen; kläffen
pegar voces bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen brüllen; heulen; schreien; skandieren
vocear bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen brüllen; heulen; plärren; quaken; schreien; skandieren

Synoniemen voor "hausen":


Wiktionary: hausen

hausen
verb
  1. umgangssprachlich abwertend: wüten, Verwüstungen anrichten
  2. -
  3. veraltet: gut haushalten; sparen
Cross Translation:
FromToVia
• hausen → habitar; morar; residir ↔ demeurer — Habiter
• hausen → habitar; morar; residir ↔ habiter — Faire sa demeure,... (Sens général).
• hausen → morar; habitar; residir; alojar ↔ loger — Séjourner, avoir sa demeure habituelle ou temporaire dans un logis







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0540 seconde
Page rendered in 1.0 seconds