Overzicht
Duits naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. Zuhause:
  2. zu Hause:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor zuhause (Duits) in het Spaans

zuhause:


Synoniemen voor "zuhause":


Wiktionary: zuhause


Cross Translation:
FromToVia
zuhause hogar home — house or structure in which someone lives

Zuhause:

Zuhause [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Zuhause (Wohnung; Heim; Wohnort; Sitz; Wohnsitz)
    la casa; la residencia
    • casa [la ~] zelfstandig naamwoord
    • residencia [la ~] zelfstandig naamwoord
  2. Zuhause
    la casa
    • casa [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Zuhause:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
casa Heim; Sitz; Wohnort; Wohnsitz; Wohnung; Zuhause Aufbau; Bau; Baugelände; Bauland; Baustelle; Dynastie; Einsatz; Einsätze; Erbauung; Errichtung; Familie; Fläche; Gebiet; Gebilde; Gebäude; Gesellschaft; Grundstück; Handelsgesellschaft; Handelsunternehmen; Haus; Häuser; Komplex; Konstruktion; Konzern; Los; Partie; Parzelle; Pfand; Posten; Schoß; Stammhaus; Struktur; Teil; Unternehmen; Unterpfand
residencia Heim; Sitz; Wohnort; Wohnsitz; Wohnung; Zuhause Anstalt; Einrichtung; Haus; Häuschen; Hütte; Irrenanstalt; Irrenhaus; Nervenheilanstalt; Residenzwohnung; Wohnort; Wohnplatz; Wohnsitz; Wohnung; psychiatrische Klinik

Synoniemen voor "Zuhause":


Wiktionary: Zuhause


Cross Translation:
FromToVia
Zuhause hogar home — childhood or parental home
Zuhause casa; hogar thuis — een plek waar iemand woont en zich veilig voelt
Zuhause residencia; hogar tehuis — vaste verblijfplaats

zu Hause:

zu Hause bijvoeglijk naamwoord

  1. zu Hause (daheim)
    en casa

Vertaal Matrix voor zu Hause:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
en casa daheim; im Hause; zu Hause

Synoniemen voor "zu Hause":


Wiktionary: zu Hause


Cross Translation:
FromToVia
zu Hause en casa at home — In one's place of residence

Verwante vertalingen van zuhause