Duits
Uitgebreide vertaling voor schreiten (Duits) in het Spaans
schreiten:
-
schreiten (sich fortbewegen; gehen; laufen; wandern; im Schritt gehen; spazieren; bummeln; spazierengehen)
ir; andar; mover; mover adelante; correr-
ir werkwoord
-
andar werkwoord
-
mover werkwoord
-
mover adelante werkwoord
-
correr werkwoord
-
-
schreiten (ausgehen; stapfen; bummeln; im Schritt gehen; gehen; ludern; steigen)
salir; estar de juerga; ir al paso; dar pasos; andar-
salir werkwoord
-
estar de juerga werkwoord
-
ir al paso werkwoord
-
dar pasos werkwoord
-
andar werkwoord
-
-
schreiten
caminar elegantemente; caminar con dignidad-
caminar elegantemente werkwoord
-
caminar con dignidad werkwoord
-
-
schreiten (fortschreiten)
Conjugations for schreiten:
Präsens
- schreite
- schreitest
- schreitet
- schreiten
- schreitet
- schreiten
Imperfekt
- schritt
- schrittest
- schrittet
- schritten
- schrittet
- schritten
Perfekt
- habe geschritten
- hast geschritten
- hat geschritten
- haben geschritten
- habt geschritten
- haben geschritten
1. Konjunktiv [1]
- schreite
- schreitest
- schreite
- schreiten
- schreitet
- schreiten
2. Konjunktiv
- schritte
- schrittest
- schritte
- schritten
- schrittet
- schritten
Futur 1
- werde schreiten
- wirst schreiten
- wird schreiten
- werden schreiten
- werdet schreiten
- werden schreiten
1. Konjunktiv [2]
- würde schreiten
- würdest schreiten
- würde schreiten
- würden schreiten
- würdet schreiten
- würden schreiten
Diverses
- schreit!
- schreitt!
- schreiten Sie!
- geschritten
- schrittend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie