Home ->Woordenboeken ->Duits/Spaans ->Zoek: Schaden

Duitse en Spaanse zoekresultaten voor: Schaden

Overzicht
Duits naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. schaden:
  2. Schaden:
  3. Schäden:
  4. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Schaden (Duits) in het Spaans

schaden:

schaden werkwoord (schade, schadest, schadet, schadete, schadetet, geschadet)

  1. schaden (benachteiligen; behindern; schädigen; düpieren)
    estorbar; entorpecer; dañar; enfadar; perjudicar; postergar; discriminar; hacer daño; causar perjuicio; hacer mal; hacer daño a; perjudicar a una persona
  2. schaden (beschädigen; düpieren; anschlagen; )
    perjudicar; causar perjuicio; afectar; lastimar; ofender; postergar; hacer daño; hacer mal; hacer daño a; perjudicar a una persona
  3. schaden (antun)
    ofender; hacer mal
  4. schaden
    poder hacer daño
  5. schaden (beschädigen)
    dañar; lastimar; maltratar; causar perjuicio; hacer daño a
  6. schaden (verletzen)
    doler; herir; afectar; dañar; lastimar; debilitar; perjudicar; ofender; deteriorar; lesionar; hacer daño; causar perjuicio; hacer daño a
  7. schaden (kränken; quetschen; düpieren; )
    herir; lastimar; afectar; dañar; ofender; lesionar; magullar; causar perjuicio; perjudicar; contusionar; hacer daño a
  8. schaden (Schaden zufügen)
    molestar
  9. schaden (schädlich)
    ser pernicioso

Conjugations for schaden:

Präsens
  1. schade
  2. schadest
  3. schadet
  4. schaden
  5. schadet
  6. schaden
Imperfekt
  1. schadete
  2. schadetest
  3. schadete
  4. schadeten
  5. schadetet
  6. schadeten
Perfekt
  1. habe geschadet
  2. hast geschadet
  3. hat geschadet
  4. haben geschadet
  5. habt geschadet
  6. haben geschadet
1. Konjunktiv [1]
  1. schade
  2. schadest
  3. schade
  4. schaden
  5. schadet
  6. schaden
2. Konjunktiv
  1. schadete
  2. schadetest
  3. schadete
  4. schadeten
  5. schadetet
  6. schadeten
Futur 1
  1. werde schaden
  2. wirst schaden
  3. wird schaden
  4. werden schaden
  5. werdet schaden
  6. werden schaden
1. Konjunktiv [2]
  1. würde schaden
  2. würdest schaden
  3. würde schaden
  4. würden schaden
  5. würdet schaden
  6. würden schaden
Diverses
  1. schad!
  2. schadet!
  3. schaden Sie!
  5. geschadet
  6. schadend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor schaden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dañar Beschädigen; Verletzen
estorbar Behindern; Hindern
herir Beschädigen; Verletzen
magullar Quetschen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afectar anschlagen; behindern; benachteiligen; beschädigen; düpieren; kränken; quetschen; schaden; schädigen; sichverwunden; verletzen; verwunden angehen; anrühren; ansprechen; beeinflussen; beeinflußen; beeinträchtigen; beleidigen; betreffen; düpieren; einwirken; gehen um; jemandem schaden; kränken; lästern; rühren; schmähen; schwächen; treffen; verletzen; verwunden
causar perjuicio anschlagen; behindern; benachteiligen; beschädigen; düpieren; kränken; quetschen; schaden; schädigen; sichverwunden; verletzen; verwunden beeinträchtigen; beleidigen; benachteiligen; beschädigen; düpieren; entzweireißen; kränken; sich Schmerzen zufügen; sich verwunden; verletzen; verprügeln; verwunden; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern
contusionar düpieren; kränken; quetschen; schaden; schädigen; sichverwunden; verletzen; verwunden quetschen; verstauchen
dañar behindern; benachteiligen; beschädigen; düpieren; kränken; quetschen; schaden; schädigen; sichverwunden; verletzen; verwunden aufbrechen; beeinträchtigen; beleidigen; benachteiligen; beschädigen; brechen; düpieren; entweihen; entzweireißen; jemandem schaden; kaputtmachen; kränken; lästern; schmähen; schwächen; schädigen; verletzen; verprügeln; verwunden; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern
debilitar schaden; verletzen abschwächen; beeinträchtigen; beschädigen; entzweireißen; erlahmen; ermatten; ermüden; erschlaffen; nachlassen; schwach werden; schwächer werden; seine Kräfte lassen nach; strecken; untergraben; unterminieren; verdünnen; verlängern; weggleiten; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern
deteriorar schaden; verletzen beeinträchtigen; benachteiligen; beschädigen; entzweireißen; kränken; sich verschlechtern; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern
discriminar behindern; benachteiligen; düpieren; schaden; schädigen diskriminieren; hintansetzen
doler schaden; verletzen Schmerz tun; beleidigen; beschädigen; düpieren; kränken; lästern; schmähen; verletzen
enfadar behindern; benachteiligen; düpieren; schaden; schädigen
entorpecer behindern; benachteiligen; düpieren; schaden; schädigen abstumpfen; entkräften; käsen; verflachen
estorbar behindern; benachteiligen; düpieren; schaden; schädigen aufhalten; behindern; entgegenarbeiten; entgegenwirken; erschweren; hemmen; hindern; hintertreiben; konterkarieren; schwerer machen; stören; unmöglich machen
hacer daño anschlagen; behindern; benachteiligen; beschädigen; düpieren; kränken; schaden; schädigen; verletzen antun; beeinträchtigen; benachteiligen; beschädigen; düpieren; entzweireißen; jemandem Schmerzen zufügen; kränken; schädigen; sich Schmerzen zufügen; sich verwunden; verletzen; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern
hacer daño a anschlagen; behindern; benachteiligen; beschädigen; düpieren; kränken; quetschen; schaden; schädigen; sichverwunden; verletzen; verwunden düpieren; kränken; verletzen; verwunden
hacer mal anschlagen; antun; behindern; benachteiligen; beschädigen; düpieren; kränken; schaden; schädigen; verletzen Schmerz tun; abgrenzen; abstecken; abzäunen; antun; baggern; basteln; beflecken; begaunern; begrenzen; beklecksen; beleidigen; bemogeln; beschmieren; beschmutzen; beschummeln; beschwindeln; beschädigen; betrügen; düpieren; einenWirbelschlagen; einhegen; einzäunen; etwas falsch machen; festlegen; fummeln; herumbasteln; herumdoktern; herumfingern; herumkramen; herumpfuschen; kleckern; kränken; lästern; manschen; neppen; panschen; pfuschen; prellen; rasseln; rauhabhobeln; schmieren; schmähen; schweinigeln; sich schlecht benehmen; stümpern; trassieren; trommeln; umzäunen; verletzen; verschmutzen; verunreinigen; vor sich hin machen; wirbeln; übertölpeln; übervorteilen
herir düpieren; kränken; quetschen; schaden; schädigen; sichverwunden; verletzen; verwunden Schmerz tun; beleidigen; beschädigen; düpieren; feuern; knallen; kränken; lästern; lösen; schießen; schmähen; sich Schmerzen zufügen; sich verwunden; verletzen; verwunden
lastimar anschlagen; behindern; benachteiligen; beschädigen; düpieren; kränken; quetschen; schaden; schädigen; sichverwunden; verletzen; verwunden beeinträchtigen; beleidigen; benachteiligen; beschädigen; düpieren; entzweireißen; jemandem Schmerzen zufügen; kränken; lästern; schmähen; schädigen; verletzen; verwunden; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern
lesionar düpieren; kränken; quetschen; schaden; schädigen; sichverwunden; verletzen; verwunden beeinträchtigen; beleidigen; beschädigen; düpieren; entzweireißen; kränken; lästern; schmähen; verletzen; verwunden; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern
magullar düpieren; kränken; quetschen; schaden; schädigen; sichverwunden; verletzen; verwunden quetschen; verstauchen
maltratar beschädigen; schaden Schläge austeilen; belästigen; jemandem zurichten; mißhandeln; quälen; verprügeln; zerfetzen
molestar Schaden zufügen; schaden belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; eitern; foppen; jemandem lästig fallen; martern; piesacken; plagen; quälen; schikanieren; schinden; sich eklig benehmen; streiten; stören; triezen; tyrannisieren; verarschen; vergraulen; verladen; weg ekeln; wegekeln; zanken; zusetzen
ofender anschlagen; antun; behindern; benachteiligen; beschädigen; düpieren; kränken; quetschen; schaden; schädigen; sichverwunden; verletzen; verwunden beleidigen; benachteiligen; düpieren; kränken; lästern; schmähen; schädigen; verletzen
perjudicar anschlagen; behindern; benachteiligen; beschädigen; düpieren; kränken; quetschen; schaden; schädigen; sichverwunden; verletzen; verwunden beeinträchtigen; beleidigen; benachteiligen; beschädigen; düpieren; entzweireißen; jemandem schaden; kränken; lästern; schmähen; schwächen; schädigen; verletzen; verwunden; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern
perjudicar a una persona anschlagen; behindern; benachteiligen; beschädigen; düpieren; kränken; schaden; schädigen; verletzen
poder hacer daño schaden
postergar anschlagen; behindern; benachteiligen; beschädigen; düpieren; kränken; schaden; schädigen; verletzen aufschieben; diskriminieren; hinausschieben; hintansetzen; verlegen; verschieben; vertagen
ser pernicioso schaden; schädlich

Synoniemen voor "schaden":

  • eins auswischen; in die Pfanne hauen; Leid antun; Leid zufügen; Schaden zufügen

Wiktionary: schaden

Cross Translation:
FromToVia
• schaden → dañar ↔ harm — cause damage
• schaden → desfavorecer; perjudicar ↔ benadelen — iemand of iets nadeel toebrengen, iemand of iets schade toebrengen
• schaden → estropear; echar a perder ↔ détériorer — mettre en mauvais état.
• schaden → estropear ↔ endommager — mettre une chose en mauvais état en lui faisant subir quelque dommage.
• schaden → perjudicar ↔ nuire — Causer du tort, porter dommage à quelqu’un.

Schaden:

Schaden [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Schaden (Beschädigung; Schäden; Schade; )
    la avería; el daño; el deterioro
    • avería [la ~] zelfstandig naamwoord
    • daño [el ~] zelfstandig naamwoord
    • deterioro [el ~] zelfstandig naamwoord
  2. der Schaden (Nachteil; Schade; Abbruch)
    la desventaja; el inconveniente; el contra
  3. der Schaden
    el daño
    • daño [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Schaden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avería Beschädigung; Schade; Schaden; Schadhaftigkeit; Schäden; Schädigung; Verlust Abbruch; Beeinträchtigung; Beschädigung; Einbuße; Havarie; Haverei; Panne; Schaden zufügen
contra Abbruch; Nachteil; Schade; Schaden
daño Beschädigung; Schade; Schaden; Schadhaftigkeit; Schäden; Schädigung; Verlust Abbruch; Beeinträchtigung; Beschädigung; Einbuße; Gram; Kummer; Leid; Mühe; Pein; Schaden zufügen; Schererei; Scherereien; Schmerz; Unannehmlichkeit; Verdrießlichkeit; Ärger; Ärgernis; Übel
desventaja Abbruch; Nachteil; Schade; Schaden Minuspunkt; Nachteil; Schattenseite; Verrlustpunkt
deterioro Beschädigung; Schade; Schaden; Schadhaftigkeit; Schäden; Schädigung; Verlust Abstieg; Dekadenz; Entartung; Fäule; Niedergang; Rückgang; Schimmel; Untergang; Verarmung; Verderb; Verfall; Verluderung; Verschlechterung; Verwesung
inconveniente Abbruch; Nachteil; Schade; Schaden Beanstandung; Belästigung; Beschwerde; Beschwerlichkeit; Klage; Krankheit; Leiden; Lästigkeit; Nachteil; Qual; Quälung; Schattenseite; Schwierigkeit; Unannehmlichkeit; Unbequemlichkeit; Ungemach; Ärger; Ärgernis; Übel
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
contra anti; dagegen; entgegen; entgegengesetzt; gegen; gegensätzlich; kontra; unvereinbar; unverträglich; wider; widersprüchlich; zuwider
inconveniente argwöhnisch; bedenklich; frivol; giftig; nachteilig; schlimm; schädlich; unanständig; ungünstig; unmoralisch; unsittlich; unvorteilhaft

Synoniemen voor "Schaden":


Wiktionary: Schaden

Schaden
noun
  1. Rechtswesen: ein durch ein Ereignis oder einen Umstand verursachte Beeinträchtigung eines Gutes oder eine Wertminderung des ursprünglichen Zustandes einer Sache
Cross Translation:
FromToVia
• Schaden → daño ↔ damage — abstract measure of something not being intact; harm
• Schaden → daño ↔ damage — cost or expense
• Schaden → daño ↔ harm — injury; hurt; damage; detriment; misfortune
• Schaden → avería ↔ avarie — marine|fr dommage survenir à un bâtiment ou aux marchandises dont il charger.
• Schaden → daño ↔ dommage — Perte matérielle; dégât (sens général)
• Schaden → defecto; desperfecto; daño ↔ dégât — dommage, détérioration amener par un accident ou une cause violente.
• Schaden → perjuicio; daño; detrimento; defecto; desperfecto ↔ préjudice — tort ; dommage.

Schäden:

Schäden [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Schäden (Beschädigung; Schade; Schaden; )
    la avería; el daño; el deterioro
    • avería [la ~] zelfstandig naamwoord
    • daño [el ~] zelfstandig naamwoord
    • deterioro [el ~] zelfstandig naamwoord
  2. der Schäden (Verletzung)
    la lesiones
  3. der Schäden (Verlust; Einsturz; Schädigung; Einstürze)
    la pérdida; la derrota; la caída
    • pérdida [la ~] zelfstandig naamwoord
    • derrota [la ~] zelfstandig naamwoord
    • caída [la ~] zelfstandig naamwoord
  4. der Schäden
    el trastornos; la alteraciones
  5. der Schäden (Verwundungen; Wunden)
    la heridas; la llagas; la lesiones
    • heridas [la ~] zelfstandig naamwoord
    • llagas [la ~] zelfstandig naamwoord
    • lesiones [la ~] zelfstandig naamwoord

Schäden [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Schäden
    el perjuicios; la averías; el daños
  2. die Schäden
    el perjuicios; el daños; la pérdidas
  3. die Schäden (Defekte; Mängel)
    la incomodidades; la deficiencias; la imperfecciónes; el males; el problemas; el defectos; la dificultades
  4. die Schäden (händicaps; Mängel; Defekte)
    el defectos; la deficiencias; el desperfectos; la imperfecciones

Vertaal Matrix voor Schäden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
alteraciones Schäden
avería Beschädigung; Schade; Schaden; Schadhaftigkeit; Schäden; Schädigung; Verlust Abbruch; Beeinträchtigung; Beschädigung; Einbuße; Havarie; Haverei; Panne; Schaden zufügen
averías Schäden
caída Einsturz; Einstürze; Schäden; Schädigung; Verlust Abnahme; Einbruch; Einsturz; Einstürzen; Hinfallen; Niederfallen; Verminderung; Zusammenbrechen; Zusammenbruch; Zusammensturz; weniger werden
daño Beschädigung; Schade; Schaden; Schadhaftigkeit; Schäden; Schädigung; Verlust Abbruch; Beeinträchtigung; Beschädigung; Einbuße; Gram; Kummer; Leid; Mühe; Pein; Schaden; Schaden zufügen; Schererei; Scherereien; Schmerz; Unannehmlichkeit; Verdrießlichkeit; Ärger; Ärgernis; Übel
daños Schäden Angriffe; Verlieren; Wertverminderungen
defectos Defekte; Mängel; Schäden; händicaps Defekte; Irrtümer; Mängel; Schnitzer; Verstösse
deficiencias Defekte; Mängel; Schäden; händicaps Defekte
derrota Einsturz; Einstürze; Schäden; Schädigung; Verlust Einsturz; Fall; Fehler; Fehlgriff; Fehlschlag; Fehlschläge; Fehlschuß; Fehlschüsse; Fiasko; Mißerfolg; Mißlingen; Niederlage; Reinfall; Scheitern; Schlappe; Untergang; Verlieren; Verlust; Zusammenbruch; Zusammensturz
desperfectos Defekte; Mängel; Schäden; händicaps Defekte
deterioro Beschädigung; Schade; Schaden; Schadhaftigkeit; Schäden; Schädigung; Verlust Abstieg; Dekadenz; Entartung; Fäule; Niedergang; Rückgang; Schimmel; Untergang; Verarmung; Verderb; Verfall; Verluderung; Verschlechterung; Verwesung
dificultades Defekte; Mängel; Schäden Chagrin; Durcheinander; Elend; Gezänk; Gram; Griesgram; Katastrophe; Last; Lästigkeit; Not; Schererei; Scherereien; Scherrerei; Schlamassel; Schwierigkeit; Sorge; Stümperei; Tragödie; Trauer; Unannehmlichkeit; Unbequemlichkeit; Unglück; Verdrießlichkeit; Ärger; Ärgernis
heridas Schäden; Verwundungen; Wunden Blessur; Verletzung; Verwundung; Wunde
imperfecciones Defekte; Mängel; Schäden; händicaps Defekte; Schönheitsfehler
imperfecciónes Defekte; Mängel; Schäden Defekte
incomodidades Defekte; Mängel; Schäden Kummer; Last; Lästigkeit; Schererei; Scherereien; Schlamassel; Schwierigkeit; Unannehmlichkeit; Unbequemlichkeit; Ungemach; Ärger; Ärgernis
lesiones Schäden; Verletzung; Verwundungen; Wunden Blessur; Verletzung; Verwundung; Wunde
llagas Schäden; Verwundungen; Wunden
males Defekte; Mängel; Schäden Schererei
perjuicios Schäden Verlieren; Wertverminderungen
problemas Defekte; Mängel; Schäden Chagrin; Defekte; Dichtung; Durcheinander; Elend; Gefahren; Gejammer; Geleier; Genörgel; Gequake; Gequengel; Geschwätz; Geseire; Getratsch; Getratsche; Gezänk; Gram; Griesgram; Grübelei; Grübeln; Herumtollen; Horde; Klönen; Kram; Kummer; Last; Leid; Lästigkeit; Mischmasch; Misere; Mißgeschick; Mühe; Mühsal; Not; Plackerei; Plunder; Problem; Probleme; Sammelsurium; Schar; Schererei; Scherereien; Scherrerei; Schicksalsschlag; Schicksalsschläge; Schlamassel; Schrott; Schund; Schwierigkeit; Sorge; Stümperei; Trauer; Unannehmlichkeit; Unbequemlichkeit; Ungemach; Unglück; Verdrießlichkeit; Zusammengeraffte; Ärger; Ärgernis
pérdida Einsturz; Einstürze; Schäden; Schädigung; Verlust Fall; Fehler; Fehlgriff; Fehlschlag; Fehlschläge; Fehlschuß; Fehlschüsse; Fiasko; Leck; Leckage; Mißerfolg; Mißlingen; Niederlage; Reinfall; Scheitern; Schlappe; Untergang; Verlieren; Verlust; Zusammenbruch; undichte Stelle
pérdidas Schäden Verlieren; Wertverminderungen
trastornos Schäden

Verwante vertalingen van Schaden







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1139 seconde
Page rendered in 1.0 seconds