Overzicht
Duits naar Spaans: Meer gegevens...
-
schimpfen:
- refunfuñar; gruñir; insultar; injuriar; maldecir; blasfemar; lanzar blasfemias; refunfuñar por una cosa; disputar; discutir; pelear; regañar; altercar; tronar; reñir; zarpar; chillar; pelearse; renegar; rabiar; bramar; ajear; enfurecerse; vociferar; desentonar; despotricar; echar pestes; imprecar; embravecerse; hacer estragos; desatarse contra; agredir de palabra; despotricar contra; ir embalado; soltar palabrotas; poner como un trapo; poner tibio; poner como un Christo; murmurar; rezongar; hacer ruidos
- Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor schimpfen (Duits) in het Spaans
schimpfen:
-
schimpfen
-
schimpfen (ausschimpfen; schelten; beschimpfen; wettern)
insultar; injuriar; maldecir; blasfemar; lanzar blasfemias-
insultar werkwoord
-
injuriar werkwoord
-
maldecir werkwoord
-
blasfemar werkwoord
-
lanzar blasfemias werkwoord
-
-
schimpfen (über etwas meckern; meckern; nörgeln; brummen; knurren; grunzen; murren; brummeln; brutzeln)
-
schimpfen (sichstreiten; streiten; zanken; schelten; keifen; sichzanken)
-
schimpfen (meckern; schelten; beschimpfen; wettern; ausschimpfen)
tronar; reñir; zarpar; gruñir; insultar; chillar; maldecir; pelearse; renegar; rabiar; refunfuñar; bramar; ajear; enfurecerse; vociferar; desentonar; despotricar; blasfemar; echar pestes; imprecar; embravecerse; hacer estragos; desatarse contra; agredir de palabra; lanzar blasfemias; despotricar contra; ir embalado-
tronar werkwoord
-
reñir werkwoord
-
zarpar werkwoord
-
gruñir werkwoord
-
insultar werkwoord
-
chillar werkwoord
-
maldecir werkwoord
-
pelearse werkwoord
-
renegar werkwoord
-
rabiar werkwoord
-
refunfuñar werkwoord
-
bramar werkwoord
-
ajear werkwoord
-
enfurecerse werkwoord
-
vociferar werkwoord
-
desentonar werkwoord
-
despotricar werkwoord
-
blasfemar werkwoord
-
echar pestes werkwoord
-
imprecar werkwoord
-
embravecerse werkwoord
-
hacer estragos werkwoord
-
desatarse contra werkwoord
-
agredir de palabra werkwoord
-
lanzar blasfemias werkwoord
-
despotricar contra werkwoord
-
ir embalado werkwoord
-
-
schimpfen (brüllen; rasen; wüten; toben; schelten; tosen; ausfahren)
rabiar; soltar palabrotas; lanzar blasfemias; agredir de palabra; despotricar contra-
rabiar werkwoord
-
soltar palabrotas werkwoord
-
lanzar blasfemias werkwoord
-
agredir de palabra werkwoord
-
despotricar contra werkwoord
-
-
schimpfen (auszanken)
injuriar; poner como un trapo; reñir; poner tibio; poner como un Christo-
injuriar werkwoord
-
poner como un trapo werkwoord
-
reñir werkwoord
-
poner tibio werkwoord
-
poner como un Christo werkwoord
-
-
schimpfen (schelten; keifen)
desatarse contra-
desatarse contra werkwoord
-
-
schimpfen (knurren; schnurren; grunzen; schieben; meckern; spucken; summen; brummen; schwirren; brutzeln; surren; brodeln; stottern; murren; gurren; brummeln)
murmurar; gruñir; rezongar; hacer ruidos-
murmurar werkwoord
-
gruñir werkwoord
-
rezongar werkwoord
-
hacer ruidos werkwoord
-
Conjugations for schimpfen:
Präsens
- schimpfe
- schimpfst
- schimpft
- schimpfen
- schimpft
- schimpfen
Imperfekt
- schimpfte
- schimpftest
- schimpfte
- schimpften
- schimpftet
- schimpften
Perfekt
- habe geschimpft
- hast geschimpft
- hat geschimpft
- haben geschimpft
- habt geschimpft
- haben geschimpft
1. Konjunktiv [1]
- schimpfe
- schimpfest
- schimpfe
- schimpfen
- schimpfet
- schimpfen
2. Konjunktiv
- schimpfte
- schimpftest
- schimpfte
- schimpften
- schimpftet
- schimpften
Futur 1
- werde schimpfen
- wirst schimpfen
- wird schimpfen
- werden schimpfen
- werdet schimpfen
- werden schimpfen
1. Konjunktiv [2]
- würde schimpfen
- würdest schimpfen
- würde schimpfen
- würden schimpfen
- würdet schimpfen
- würden schimpfen
Diverses
- schimpf!
- schimpft!
- schimpfen Sie!
- geschimpft
- schimpfend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor schimpfen:
Synoniemen voor "schimpfen":
Wiktionary: schimpfen
schimpfen
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• schimpfen | → blasfemar; maldecir | ↔ schelden — krenkende of beledigende woorden uitspreken op heftige of ruwe toon |
• schimpfen | → retar; regañar; reprochar; reprender; reprobar | ↔ rebuke — to criticise harshly; to reprove |
• schimpfen | → blasfemar; renegar; jurar; [[echar ternos]] | ↔ swear — to curse, to use offensive language |
• schimpfen | → insultar | ↔ insulter — outrager de fait ou de parole, avec dessein préméditer d’offenser. |
• schimpfen | → rezongar; refunfuñar | ↔ rouspéter — Manifester sa mauvaise humeur, son mécontentement, maugréer, protester. |