Overzicht
Duits naar Spaans: Meer gegevens...
Spaans naar Duits: Meer gegevens...
- normal:
- Normal:
-
Wiktionary:
- normal → regelrecht, normal
- normal → Mainstream, normal, Normale, gewohnt, üblich, regulär
Duits
Uitgebreide vertaling voor normal (Duits) in het Spaans
normal:
-
normal (regulär; regelmäßig; reglär; ständig; durchgehend; gewohnt; gewöhnlich; durchweg)
Vertaal Matrix voor normal:
Synoniemen voor "normal":
Wiktionary: normal
normal
Cross Translation:
adjective
-
ohne Steigerung, Mathematik: im rechten Winkel/orthogonal
- normal → normal
-
ohne Steigerung: vorhandenen (gesellschaftlichen, wissenschaftlichen, medizinischen, subjektiv erfahrenen) Normen entsprechend
- normal → normal
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• normal | → normal | ↔ normal — according to norms or rules |
• normal | → normal | ↔ normal — usual, ordinary |
• normal | → normal | ↔ normaal — als norm dienend |
• normal | → normal | ↔ normal — Qui est conforme à la règle, à l’ordre. |
Normal:
Vertaal Matrix voor Normal:
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Normal | Normal |
Synoniemen voor "Normal":
Computer vertaling door derden:
Spaans
Uitgebreide vertaling voor normal (Spaans) in het Duits
normal:
-
normal (usual; normalmente; ordinario; general; acostumbrado; común y corriente; generalmente; comúnmente; habitualmente; como siempre; así como así; corriente; común; ruin; malo; habitual; vil; false; sin más; vilmente; de ordinario; completamente normal)
gebräuchlich; üblich; einfach; allgemein; alltäglich; gängig; herkömmlich-
gebräuchlich bijvoeglijk naamwoord
-
üblich bijvoeglijk naamwoord
-
einfach bijvoeglijk naamwoord
-
allgemein bijvoeglijk naamwoord
-
alltäglich bijvoeglijk naamwoord
-
gängig bijvoeglijk naamwoord
-
herkömmlich bijvoeglijk naamwoord
-
-
normal (corriente; usual; habitual; ordinario)
gewöhnlich; üblich; gangbar; gebräuchlich; alltäglich; gemein; gängig-
gewöhnlich bijvoeglijk naamwoord
-
üblich bijvoeglijk naamwoord
-
gangbar bijvoeglijk naamwoord
-
gebräuchlich bijvoeglijk naamwoord
-
alltäglich bijvoeglijk naamwoord
-
gemein bijvoeglijk naamwoord
-
gängig bijvoeglijk naamwoord
-
-
normal (simplemente; común; sencillo; normalmente; habitual; ordinario; habitualmente; generalmente; sencillamente; francamente; usual; como siempre; sin más; así como así; por lo común; completamente normal; común y corriente)
-
normal (regular; ordinario)
regulär; regelmäßig; normal; reglär; ständig; durchgehend; gewohnt; gewöhnlich; durchweg-
regulär bijvoeglijk naamwoord
-
regelmäßig bijvoeglijk naamwoord
-
normal bijvoeglijk naamwoord
-
reglär bijvoeglijk naamwoord
-
ständig bijvoeglijk naamwoord
-
durchgehend bijvoeglijk naamwoord
-
gewohnt bijvoeglijk naamwoord
-
gewöhnlich bijvoeglijk naamwoord
-
durchweg bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor normal:
Verwante woorden van "normal":
Synoniemen voor "normal":
Wiktionary: normal
normal
Cross Translation:
adjective
-
den Regeln entsprechend
-
ohne Steigerung, Mathematik: im rechten Winkel/orthogonal
-
ohne Steigerung: vorhandenen (gesellschaftlichen, wissenschaftlichen, medizinischen, subjektiv erfahrenen) Normen entsprechend
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• normal | → Mainstream | ↔ mainstream — used or accepted broadly; common, usual or conventional |
• normal | → normal | ↔ normal — according to norms or rules |
• normal | → normal | ↔ normal — usual, ordinary |
• normal | → Normale | ↔ normal — mathematics: a line perpendicular to another |
• normal | → normal | ↔ normaal — als norm dienend |
• normal | → gewohnt; üblich; regulär | ↔ normaal — gangbaar, gewoon |
• normal | → normal | ↔ normal — Qui est conforme à la règle, à l’ordre. |
Normal:
Vertaal Matrix voor Normal:
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Normal | Normal |
Computer vertaling door derden: