Overzicht
Duits naar Spaans: Meer gegevens...
-
verletzen:
- herir; lesionar; dañar; hacer daño a; lastimar; afectar; causar perjuicio; perjudicar; hacer daño; torturar; picar; doler; debilitar; ofender; deteriorar; hacer dolor; hacer mal; forzar; atacar; violar; deshonrar; magullar; contusionar; hacer daño a una persona; chocar; insultar; afrentar; agraviar; calumniar; difamar; blasfemar; injuriar; hablar mal; postergar; perjudicar a una persona
- Verletzen:
- Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor verletzen (Duits) in het Spaans
verletzen:
-
verletzen (verwunden; kränken; düpieren)
herir; lesionar; dañar; hacer daño a; lastimar; afectar; causar perjuicio; perjudicar-
herir werkwoord
-
lesionar werkwoord
-
dañar werkwoord
-
hacer daño a werkwoord
-
lastimar werkwoord
-
afectar werkwoord
-
causar perjuicio werkwoord
-
perjudicar werkwoord
-
-
verletzen (jemandem Schmerzen zufügen)
-
verletzen (martern; foltern; peinigen; kasteien)
-
verletzen (sticheln; stecken; stechen; spritzen; einstechen; strecken)
-
verletzen (schaden)
doler; herir; afectar; dañar; lastimar; debilitar; perjudicar; ofender; deteriorar; lesionar; hacer daño; causar perjuicio; hacer daño a-
doler werkwoord
-
herir werkwoord
-
afectar werkwoord
-
dañar werkwoord
-
lastimar werkwoord
-
debilitar werkwoord
-
perjudicar werkwoord
-
ofender werkwoord
-
deteriorar werkwoord
-
lesionar werkwoord
-
hacer daño werkwoord
-
causar perjuicio werkwoord
-
hacer daño a werkwoord
-
-
verletzen (Schmerz tun; beschädigen; düpieren)
doler; hacer dolor; herir; hacer mal-
doler werkwoord
-
hacer dolor werkwoord
-
herir werkwoord
-
hacer mal werkwoord
-
-
verletzen (schänden; angreifen; überfallen)
-
verletzen (kränken; quetschen; düpieren; sichverwunden; schädigen; schaden; verwunden)
herir; lastimar; afectar; dañar; ofender; lesionar; magullar; causar perjuicio; perjudicar; contusionar; hacer daño a-
herir werkwoord
-
lastimar werkwoord
-
afectar werkwoord
-
dañar werkwoord
-
ofender werkwoord
-
lesionar werkwoord
-
magullar werkwoord
-
causar perjuicio werkwoord
-
perjudicar werkwoord
-
contusionar werkwoord
-
hacer daño a werkwoord
-
-
verletzen (übertreten; überschreiten; verstoßen)
-
verletzen (beleidigen; lästern; düpieren; kränken; schmähen)
doler; hacer daño a una persona; herir; afectar; perjudicar; chocar; dañar; lastimar; insultar; ofender; afrentar; agraviar; lesionar; calumniar; difamar; blasfemar; injuriar; hacer mal; hablar mal-
doler werkwoord
-
hacer daño a una persona werkwoord
-
herir werkwoord
-
afectar werkwoord
-
perjudicar werkwoord
-
chocar werkwoord
-
dañar werkwoord
-
lastimar werkwoord
-
insultar werkwoord
-
ofender werkwoord
-
afrentar werkwoord
-
agraviar werkwoord
-
lesionar werkwoord
-
calumniar werkwoord
-
difamar werkwoord
-
blasfemar werkwoord
-
injuriar werkwoord
-
hacer mal werkwoord
-
hablar mal werkwoord
-
-
verletzen (beschädigen; schaden; düpieren; anschlagen; behindern; kränken; benachteiligen; schädigen)
perjudicar; causar perjuicio; afectar; lastimar; ofender; postergar; hacer daño; hacer mal; perjudicar a una persona; hacer daño a-
perjudicar werkwoord
-
causar perjuicio werkwoord
-
afectar werkwoord
-
lastimar werkwoord
-
ofender werkwoord
-
postergar werkwoord
-
hacer daño werkwoord
-
hacer mal werkwoord
-
perjudicar a una persona werkwoord
-
hacer daño a werkwoord
-
Conjugations for verletzen:
Präsens
- verletze
- verletzt
- verletzt
- verletzen
- verletzt
- verletzen
Imperfekt
- verletzte
- verletztest
- verletzte
- verletzten
- verletztet
- verletzten
Perfekt
- habe verletzt
- hast verletzt
- hat verletzt
- haben verletzt
- habt verletzt
- haben verletzt
1. Konjunktiv [1]
- verletze
- verletzest
- verletze
- verletzen
- verletzet
- verletzen
2. Konjunktiv
- verletzete
- verletzetest
- verletzete
- verletzeten
- verletzetet
- verletzeten
Futur 1
- werde verletzen
- wirst verletzen
- wird verletzen
- werden verletzen
- werdet verletzen
- werden verletzen
1. Konjunktiv [2]
- würde verletzen
- würdest verletzen
- würde verletzen
- würden verletzen
- würdet verletzen
- würden verletzen
Diverses
- verletz!
- verletzt!
- verletzen Sie!
- verletzt
- verletzend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor verletzen:
Synoniemen voor "verletzen":
Wiktionary: verletzen
verletzen
Cross Translation:
verb
-
jemanden physisch (auch lebensgefährlich oder tödlich) verwunden
- verletzen → herir
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verletzen | → lastimar; [[hacer daño]] | ↔ hurt — to cause physical pain and/or injury |
• verletzen | → herir | ↔ injure — to wound or cause physical harm |
• verletzen | → violar | ↔ violate — to break or fail to act by rules |
• verletzen | → herir; lesionar | ↔ wound — hurt or injure |
• verletzen | → herir | ↔ wound — hurt (someone's feelings) |
• verletzen | → lesionar; herir | ↔ verwonden — lichamelijk letsel veroorzaken |
• verletzen | → herir | ↔ bezeren — zich pijn doen |
• verletzen | → herir; vulnerar | ↔ blesser — frapper d’un coup qui fait une contusion, une plaie, une fracture. |
• verletzen | → estropear; echar a perder | ↔ détériorer — mettre en mauvais état. |
• verletzen | → ofender; ultrajar | ↔ offenser — outrager quelqu’un par une offense. |
• verletzen | → violar | ↔ violer — Enfreindre, porter atteinte à, attenter à |
Verletzen:
-
Verletzen (Beschädigen)
Vertaal Matrix voor Verletzen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dañar | Beschädigen; Verletzen | |
herir | Beschädigen; Verletzen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dañar | aufbrechen; beeinträchtigen; behindern; beleidigen; benachteiligen; beschädigen; brechen; düpieren; entweihen; entzweireißen; jemandem schaden; kaputtmachen; kränken; lästern; quetschen; schaden; schmähen; schwächen; schädigen; sichverwunden; verletzen; verprügeln; verwunden; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern | |
herir | Schmerz tun; beleidigen; beschädigen; düpieren; feuern; knallen; kränken; lästern; lösen; quetschen; schaden; schießen; schmähen; schädigen; sich Schmerzen zufügen; sich verwunden; sichverwunden; verletzen; verwunden |