Home ->Woordenboeken ->Duits/Spaans ->Zoek: beleidigen

Duitse en Spaanse zoekresultaten voor: beleidigen

Overzicht
Duits naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. beleidigen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor beleidigen (Duits) in het Spaans

beleidigen:

beleidigen werkwoord (beleidige, beleidigst, beleidigt, beleidigte, beleidigtet, beleidigt)

  1. beleidigen (kränken; düpieren)
    doler; dañar; hacer daño a una persona; herir; ofender; agraviar; causar perjuicio; perjudicar; injuriar; hacer mal
  2. beleidigen (lästern; düpieren; verletzen; kränken; schmähen)
    doler; hacer daño a una persona; herir; afectar; perjudicar; chocar; dañar; lastimar; insultar; ofender; afrentar; agraviar; lesionar; calumniar; difamar; blasfemar; injuriar; hacer mal; hablar mal

Conjugations for beleidigen:

Präsens
  1. beleidige
  2. beleidigst
  3. beleidigt
  4. beleidigen
  5. beleidigt
  6. beleidigen
Imperfekt
  1. beleidigte
  2. beleidigtest
  3. beleidigte
  4. beleidigten
  5. beleidigtet
  6. beleidigten
Perfekt
  1. habe beleidigt
  2. hast beleidigt
  3. hat beleidigt
  4. haben beleidigt
  5. habt beleidigt
  6. haben beleidigt
1. Konjunktiv [1]
  1. beleidige
  2. beleidigest
  3. beleidige
  4. beleidigen
  5. beleidiget
  6. beleidigen
2. Konjunktiv
  1. beleidigte
  2. beleidigtest
  3. beleidigte
  4. beleidigten
  5. beleidigtet
  6. beleidigten
Futur 1
  1. werde beleidigen
  2. wirst beleidigen
  3. wird beleidigen
  4. werden beleidigen
  5. werdet beleidigen
  6. werden beleidigen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde beleidigen
  2. würdest beleidigen
  3. würde beleidigen
  4. würden beleidigen
  5. würdet beleidigen
  6. würden beleidigen
Diverses
  1. beleidig!
  2. beleidigt!
  3. beleidigen Sie!
  5. beleidigt
  6. beleidigend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor beleidigen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dañar Beschädigen; Verletzen
herir Beschädigen; Verletzen
insultar Anfahren; Anschnauzen; Ausfallend werden gegen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afectar beleidigen; düpieren; kränken; lästern; schmähen; verletzen angehen; anrühren; anschlagen; ansprechen; beeinflussen; beeinflußen; beeinträchtigen; behindern; benachteiligen; beschädigen; betreffen; düpieren; einwirken; gehen um; jemandem schaden; kränken; quetschen; rühren; schaden; schwächen; schädigen; sichverwunden; treffen; verletzen; verwunden
afrentar beleidigen; düpieren; kränken; lästern; schmähen; verletzen spotten; verhöhnen; verspotten; verächtlich oder hönisch reden von
agraviar beleidigen; düpieren; kränken; lästern; schmähen; verletzen Gewalt gebrauchen; ausschimpfen; befehlen; beschimpen; beschimpfen; durchführen; durchsetzen; erzwingen; forcieren; gebieten; pressen; schwerer machen
blasfemar beleidigen; düpieren; kränken; lästern; schmähen; verletzen ausschimpfen; beschimpfen; brüllen; fluchen; klatschen; lärmen; lästern; meckern; poltern; schelten; schimpfen; tratschen; verleumden; wettern
calumniar beleidigen; düpieren; kränken; lästern; schmähen; verletzen bummeln; herumschlendern; klatschen; lästern; schlendern; spazieren; spazierengehen; tratschen; verleumden
causar perjuicio beleidigen; düpieren; kränken anschlagen; beeinträchtigen; behindern; benachteiligen; beschädigen; düpieren; entzweireißen; kränken; quetschen; schaden; schädigen; sich Schmerzen zufügen; sich verwunden; sichverwunden; verletzen; verprügeln; verwunden; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern
chocar beleidigen; düpieren; kränken; lästern; schmähen; verletzen anstoßen; aufrütteln; aushusten; ausspucken; brüskieren; gegenseitig schlagen; hacken; hinken; hüpfen; kaputtfahren; klappern; klimpern; klingeln; klingen; klirren; kollidieren; rasseln; rattern; rumpeln; rütteln; schellen; schieben; stoßen; stupsen; zusammenprallen; zusammenschlagen; zusammenstoßen
dañar beleidigen; düpieren; kränken; lästern; schmähen; verletzen aufbrechen; beeinträchtigen; behindern; benachteiligen; beschädigen; brechen; düpieren; entweihen; entzweireißen; jemandem schaden; kaputtmachen; kränken; quetschen; schaden; schwächen; schädigen; sichverwunden; verletzen; verprügeln; verwunden; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern
difamar beleidigen; düpieren; kränken; lästern; schmähen; verletzen in Verdacht bringen; spotten; verhöhnen; verspotten; verächtlich oder hönisch reden von
doler beleidigen; düpieren; kränken; lästern; schmähen; verletzen Schmerz tun; beschädigen; düpieren; schaden; verletzen
hablar mal beleidigen; düpieren; kränken; lästern; schmähen; verletzen
hacer daño a una persona beleidigen; düpieren; kränken; lästern; schmähen; verletzen
hacer mal beleidigen; düpieren; kränken; lästern; schmähen; verletzen Schmerz tun; abgrenzen; abstecken; abzäunen; anschlagen; antun; baggern; basteln; beflecken; begaunern; begrenzen; behindern; beklecksen; bemogeln; benachteiligen; beschmieren; beschmutzen; beschummeln; beschwindeln; beschädigen; betrügen; düpieren; einenWirbelschlagen; einhegen; einzäunen; etwas falsch machen; festlegen; fummeln; herumbasteln; herumdoktern; herumfingern; herumkramen; herumpfuschen; kleckern; kränken; manschen; neppen; panschen; pfuschen; prellen; rasseln; rauhabhobeln; schaden; schmieren; schweinigeln; schädigen; sich schlecht benehmen; stümpern; trassieren; trommeln; umzäunen; verletzen; verschmutzen; verunreinigen; vor sich hin machen; wirbeln; übertölpeln; übervorteilen
herir beleidigen; düpieren; kränken; lästern; schmähen; verletzen Schmerz tun; beschädigen; düpieren; feuern; knallen; kränken; lösen; quetschen; schaden; schießen; schädigen; sich Schmerzen zufügen; sich verwunden; sichverwunden; verletzen; verwunden
injuriar beleidigen; düpieren; kränken; lästern; schmähen; verletzen ausschimpfen; auszanken; beschimpfen; schelten; schimpfen; wettern
insultar beleidigen; düpieren; kränken; lästern; schmähen; verletzen ausschimpfen; beschimpfen; fluchen; meckern; schelten; schimpfen; wettern
lastimar beleidigen; düpieren; kränken; lästern; schmähen; verletzen anschlagen; beeinträchtigen; behindern; benachteiligen; beschädigen; düpieren; entzweireißen; jemandem Schmerzen zufügen; kränken; quetschen; schaden; schädigen; sichverwunden; verletzen; verwunden; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern
lesionar beleidigen; düpieren; kränken; lästern; schmähen; verletzen beeinträchtigen; beschädigen; düpieren; entzweireißen; kränken; quetschen; schaden; schädigen; sichverwunden; verletzen; verwunden; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern
ofender beleidigen; düpieren; kränken; lästern; schmähen; verletzen anschlagen; antun; behindern; benachteiligen; beschädigen; düpieren; kränken; quetschen; schaden; schädigen; sichverwunden; verletzen; verwunden
perjudicar beleidigen; düpieren; kränken; lästern; schmähen; verletzen anschlagen; beeinträchtigen; behindern; benachteiligen; beschädigen; düpieren; entzweireißen; jemandem schaden; kränken; quetschen; schaden; schwächen; schädigen; sichverwunden; verletzen; verwunden; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern

Synoniemen voor "beleidigen":


Wiktionary: beleidigen

Cross Translation:
FromToVia
• beleidigen → insultar ↔ insult — to offend
• beleidigen → agraviar; afrentar; ofender; insultar ↔ beledigen — nare opmerkingen maken tegen of over een persoon
• beleidigen → insultar ↔ insulter — outrager de fait ou de parole, avec dessein préméditer d’offenser.
• beleidigen → ofender; ultrajar ↔ offenser — outrager quelqu’un par une offense.

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0649 seconde
Page rendered in 1.0 seconds