Home ->Woordenboeken ->Duits/Spaans ->Zoek: Gebot

Duitse en Spaanse zoekresultaten voor: Gebot

Overzicht
Duits naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. Gebot:
  2. gebieten:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Gebot (Duits) in het Spaans

Gebot:

Gebot [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Gebot (Angebot; Ansage)
    la oferta
    • oferta [la ~] zelfstandig naamwoord
  2. Gebot (Vorschrift; Gesetz; Reglement; )
    la regulación; la regla; la norma; la instrucción
  3. Gebot (militärischer Befehl; Auftrag; Befehl; Heeresbefehl)
    la orden; el mandamiento; el comando; el mando
    • orden [la ~] zelfstandig naamwoord
    • mandamiento [el ~] zelfstandig naamwoord
    • comando [el ~] zelfstandig naamwoord
    • mando [el ~] zelfstandig naamwoord
  4. Gebot (Versprechen; Gelöbnis; Erfordernis; Gelübde)
    la promesa; la obligación; el juramento
  5. Gebot (Verpflichtung; Verbindlichkeit; Gebundenheit)
    la obligación; el compromiso
  6. Gebot (Erlaß)
    el mandamiento

Vertaal Matrix voor Gebot:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
comando Auftrag; Befehl; Gebot; Heeresbefehl; militärischer Befehl Anweisung; Armeebefehl; Auftrag; Befehl; Dienstbefehl; Erlaß; Heeresbefehl; Instruktion; Kommando; Unterricht; Weisung; Zwangsbefehl; militärischer Befehl
compromiso Gebot; Gebundenheit; Verbindlichkeit; Verpflichtung Abkommen; Abmachung; Anordnung; Bestimmung; Beziehung; Bruderschaft; Brüderschaft; Bund; Bündnis; Date; Einigung; Fügung; Gemeinschaft; Genossenschaft; Gilde; Kameradschaft; Klub; Kompromiß; Korporation; Liaison; Liebesabenteuer; Liebesaffäre; Liebesbeziehung; Liebesgeschichte; Liebesverhältnis; Liebschaft; Ordnung; Regeln; Regelung; Regulierung; Romanze; Verband; Verbindung; Verein; Vereinbarung; Vereinigung; Verfügung; Vergleich; Verhältnis
instrucción Anordnung; Bestimmung; Dienstordnung; Gebot; Gesetz; Ordnung; Regelung; Reglement; Richtlinie; Satzung; Statut; Verfügung; Verordnung; Vorschrift Anweisung; Armeebefehl; Auftrag; Ausbildung; Befehl; Bildung; Briefing; Dressur; Entwicklung; Erlaß; Ermittlung; Erziehung; Gebrauchsanweisung; Heeresbefehl; Instruktion; Kommando; Kundig machen; Schulung; Training; Unterricht; Weisung; Zwangsbefehl; gerichtliche Untersuchung; militärischer Befehl
juramento Erfordernis; Gebot; Gelöbnis; Gelübde; Versprechen Eid
mandamiento Auftrag; Befehl; Erlaß; Gebot; Heeresbefehl; militärischer Befehl
mando Auftrag; Befehl; Gebot; Heeresbefehl; militärischer Befehl Anführer; Anführung; Angestellten; Anweisung; Auftrag; Befehl; Betriebsführung; Bewirtschaftung; Dienstbefehl; Direktion; Erlaß; Führung; Geschäftsführung; Gruppenleiter; Haupt; Häupter; Instruktion; Kommando; Leitung; Lenkung; Obergehilfe; Obergeselle; Regieren; Spitze; Steuerung; Steuervorrichtung; Vorarbeiter; Vorausgehen; Vordermann; Vorgehen; Vormann; Weisung; Zwangsbefehl
norma Anordnung; Bestimmung; Dienstordnung; Gebot; Gesetz; Ordnung; Regelung; Reglement; Richtlinie; Satzung; Statut; Verfügung; Verordnung; Vorschrift Abriß; Ebene; Entwurf; Entwürfe; Etage; Gradation; Höhe; Idee; Kommandoflagge; Konzept; Kriterium; Maßstab; Niveau; Norm; Plan; Projekt; Skala; Stock; Stockwerk; Stufe; Vorhaben; Vorsatz
obligación Erfordernis; Gebot; Gebundenheit; Gelöbnis; Gelübde; Verbindlichkeit; Verpflichtung; Versprechen Aufdrängen; Pflicht; Schuldbrief; Schuldschein
oferta Angebot; Ansage; Gebot Angebot; Einschreibung; Eintragung; Gelegenheitskauf; Offerte; Okkasion; Preisangebot; Registrierung; Schnäppchen; Schätzung; Voranschlag; Vorschlag
orden Auftrag; Befehl; Gebot; Heeresbefehl; militärischer Befehl Aneinanderreihung; Anordnung; Anstand; Anständigkeit; Anweisung; Artigkeit; Aufbau; Aufeinanderfolge; Aufrichtigkeit; Aufstellung; Bau; Bekanntmachung; Bestimmung; Dichtung; Dienstbefehl; Disziplin; Ehrlichkeit; Einteilung; Eleganz; Fleckenlosigkeit; Folge; Fügung; Geradheit; Gestaltung; Gleichmäßigkeit; Horde; Höflichkeit; Instruktion; Kette; Keuschheit; Kommando; Konstruktion; Korrektheit; Kram; Kummer; Last; Leine; Linie; Lästigkeit; Makellosigkeit; Mischmasch; Offenheit; Ordentlichkeit; Ordnung; Plunder; Rangordnung; Regel; Regelmäßigkeit; Reglementierung; Reihe; Reihenfolge; Reinheit; Sammelsurium; Sauberkeit; Schar; Schererei; Scherereien; Schicklichkeit; Schlamassel; Schlange; Schreiben; Schrott; Schund; Schwierigkeit; Serie; Sittlichkeit; Sittsamkeit; Struktur; Symmetrie; System; Tadelosigkeit; Unannehmlichkeit; Unbequemlichkeit; Ungemach; Unschuld; Unterwerfung; Verfügung; Verkettung; Verordnung; Vorschrift; Zeile; Zucht; Zusammengeraffte; Zusammensetzung; schriftliche Aufforderung; Ärger; Ärgernis
promesa Erfordernis; Gebot; Gelöbnis; Gelübde; Versprechen
regla Anordnung; Bestimmung; Dienstordnung; Gebot; Gesetz; Ordnung; Regelung; Reglement; Richtlinie; Satzung; Statut; Verfügung; Verordnung; Vorschrift Anordnung; Filter; Fügung; Lineal; Menstruation; Ordnung; Regel; Regelung; Regulierung; Spielregel; Unwohlsein
regulación Anordnung; Bestimmung; Dienstordnung; Gebot; Gesetz; Ordnung; Regelung; Reglement; Richtlinie; Satzung; Statut; Verfügung; Verordnung; Vorschrift Abstimmung; Anordnung; Aufbau; Aufeinanderfolge; Aufstellung; Bau; Einstellung auf; Einteilung; Fügung; Gestaltung; Gleichschaltung; Gleichstellung; Konstruktion; Ordnung; Rangordnung; Regelung; Regulierung; Spielregel; Struktur; System; Zusammensetzung
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
comando Befehl
orden Reihenfolge; Stapelreihenfolge; Z-Reihenfolge

Synoniemen voor "Gebot":


Wiktionary: Gebot

Gebot
noun
  1. Kaufangebot bei einer Auktion
  2. in Ethik, Religion oder Recht: Verpflichtung oder Anweisung
  3. Erfordernis
Cross Translation:
FromToVia
• Gebot → licitación ↔ bid — offer at an auction
• Gebot → mandamiento ↔ commandment — a command or edict
• Gebot → mando; mandamiento ↔ gebod — opgelegde verplichting
• Gebot → oferta; ofrecimiento; proposición; presentación ↔ offre — action d’offrir.

gebieten:

gebieten werkwoord (gebiete, gebietest, gebietet, gebot, gebotet, geboten)

  1. gebieten (befehlen; auftragen; kommandieren; )
    ordenar; mandar; decretar; dar orden de
  2. gebieten (befehlen; herrschen über; Herr sein über)
    decretar; mandar; fijar; estipular; ordenar; dictar
  3. gebieten (kommandieren; führen; leiten; )
    guiar; llevar; dirigir; conducir; mandar; ordenar; liderar; preceder; presidir; estar en cabeza; dar orden de; encabezar; gobernar; decretar; pilotar; ser primero; ir a la cabeza; ir delante
  4. gebieten (anordnen; vorschreiben; befehlen; )
    prescribir; ordenar; disponer; obligar; decretar; mandar; dictar
  5. gebieten (pressen; forcieren; erzwingen; befehlen)
    forzar; obligar; machacar; infringir; forzarse; ordenar; acometer; agraviar; compeler
  6. gebieten (kommandieren; regieren; herrschen; )
    imperar; dominar; reinar; prevalecer; ejercer el poder; predominar

Conjugations for gebieten:

Präsens
  1. gebiete
  2. gebietest
  3. gebietet
  4. gebieten
  5. gebietet
  6. gebieten
Imperfekt
  1. gebot
  2. gebotest
  3. gebot
  4. geboten
  5. gebotet
  6. geboten
Perfekt
  1. habe geboten
  2. hast geboten
  3. hat geboten
  4. haben geboten
  5. habt geboten
  6. haben geboten
1. Konjunktiv [1]
  1. gebiete
  2. gebietest
  3. gebiete
  4. gebieten
  5. gebietet
  6. gebieten
2. Konjunktiv
  1. geböte
  2. gebötest
  3. geböte
  4. geböten
  5. gebötet
  6. geböten
Futur 1
  1. werde gebieten
  2. wirst gebieten
  3. wird gebieten
  4. werden gebieten
  5. werdet gebieten
  6. werden gebieten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde gebieten
  2. würdest gebieten
  3. würde gebieten
  4. würden gebieten
  5. würdet gebieten
  6. würden gebieten
Diverses
  1. gebiete!
  2. gebietet!
  3. gebieten Sie!
  5. geboten
  6. gebietend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor gebieten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acometer Anfallen; Angreifen; Anwandeln; angreifen; antasten
conducir Autofahrt; Fahrt
dirigir Vorstände
fijar Befestigen
guiar Treiben
llevar Abtragen; Wegtragen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acometer befehlen; erzwingen; forcieren; gebieten; pressen anfallen; angreifen; anstürmen; ausrauben; bestürmen; durchführen; durchsetzen; einhauen; überfallen; überrumpeln
agraviar befehlen; erzwingen; forcieren; gebieten; pressen Gewalt gebrauchen; ausschimpfen; beleidigen; beschimpen; beschimpfen; durchführen; durchsetzen; düpieren; erzwingen; kränken; lästern; schmähen; schwerer machen; verletzen
compeler befehlen; erzwingen; forcieren; gebieten; pressen genötigt sein zu; verpflichten
conducir anordnen; befehlen; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verordnen befördern; fahren; führen; leiten; lenken; steuern; transportieren; übertragen
dar orden de anordnen; auftragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; erlassen; führen; gebieten; herrschen; kommandieren; leiten; lenken; regieren; steuern; verordnen beauftragen; befehlen; kommandieren
decretar Herr sein über; anordnen; auftragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; diktieren; erlassen; führen; gebieten; herrschen; herrschen über; kommandieren; leiten; lenken; regieren; steuern; verordnen; vorschreiben anordnen; beauftragen; befehlen; bekanntmachen; bestimmen; diktieren; kommandieren; verordnen; vorschreiben
dictar Herr sein über; anordnen; auftragen; befehlen; diktieren; gebieten; herrschen über; verordnen; vorschreiben anordnen; ausdrücken; diktieren; eingeben; in Worte fassen; mitteilen; sich aus drücken; verordnen; vorschreiben
dirigir anordnen; befehlen; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verordnen adressieren; anführen; ausschicken; dirigieren; einordnen; einweisen; fahren; führen; geleiten; herüberschicken; hinweisen; hinüberschicken; inszenieren; leiten; lenken; ordnen; organisieren; regeln; regulieren; schicken; senden; sich fügen; steuern; verweisen; weisen; überweisen
disponer anordnen; auftragen; befehlen; diktieren; gebieten; verordnen; vorschreiben durchführen; durchsetzen; einteilen; gruppieren; klassifizieren; ordnen; sortieren
dominar befehlen; beherrschen; gebieten; herrschen; kommandieren; kontrollieren; lenken; regieren; steuern abrichten; anfügen; begreifen; beherrschen; beifügen; beilegen; beschränken; bestreichen; bezwingen; bezähmen; blockieren; bändigen; die Oberhand haben; dominieren; dressieren; dämpfen; eindeichen; eindämmen; einhegen; einkapseln; einkreisen; einpferchen; einreiten; einschließen; einschränken; einsperren; einsäumen; enthalten; erfassen; herrschen; hinzufügen; in Zucht halten; mächtig sein; mächtiger sein; schalten; schließen; umfassen; umschließen; umziehen; unterdrücken; verkapseln; vorherrschen; walten; weiterreichen; zähmen; zügeln; überwiegen
ejercer el poder befehlen; beherrschen; gebieten; herrschen; kommandieren; kontrollieren; lenken; regieren; steuern
encabezar anordnen; befehlen; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verordnen anführen; dirigieren; führen; leiten
estar en cabeza anordnen; befehlen; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verordnen anführen; dirigieren; führen; leiten
estipular Herr sein über; befehlen; gebieten; herrschen über ausmachen; bedingen; bestimmen; bestätigen; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen; stipulieren; vereinbaren
fijar Herr sein über; befehlen; gebieten; herrschen über an einander befestigen; anbinden; anheften; anketten; ankleben; anlegen; anleimen; anstecken; ausbessern; ausfindig machen; ausmachen; bedingen; befestigen; beglaubigen; bestimmen; bestätigen; deichseln; determinieren; dokumentieren; erfassen; ergreifen; erneuern; ertappen; erwischen; fangen; fassen; festbinden; festhaken; festhalten; festheften; festkleben; festlegen; festmachen; festsetzen; feststecken; feststellen; fixen; flicken; gutmachen; heften; hinkriegen; innovieren; klammern; kleben; leimen; lokalisieren; mit einer Stecknadel befestigen; montieren; reparieren; restaurieren; schnappen; verankern; wiederaufbauen; wiedereinsetzen; wiederherstellen
forzar befehlen; erzwingen; forcieren; gebieten; pressen Gewalt gebrauchen; abbrechen; abnötigen; abzwingen; angreifen; aufbrechen; aufbringen; auflösen; aufreißen; aufsperren; aufstoßen; aufteilen; auftreten; auseinandernehmen; dekodieren; durchführen; durchsetzen; eintreten; entehen; entfesseln; erpressen; erzwingen; genötigt sein zu; schänden; verletzen; überfallen; überlasten
forzarse befehlen; erzwingen; forcieren; gebieten; pressen durchführen; durchsetzen; überlasten
gobernar anordnen; befehlen; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verordnen anführen; dirigieren; führen; leiten
guiar anordnen; befehlen; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verordnen anführen; begleiten; dirigieren; führen; geleiten; herumführen; leiten; lenken; schwindeln
imperar befehlen; beherrschen; gebieten; herrschen; kommandieren; kontrollieren; lenken; regieren; steuern die Oberhand haben; herrschen; mächtiger sein; schalten; walten
infringir befehlen; erzwingen; forcieren; gebieten; pressen Gewalt gebrauchen; durchführen; durchsetzen; erzwingen
ir a la cabeza anordnen; befehlen; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verordnen anführen; dirigieren; führen; leiten; vorangehen; vorausgehen; vorhergehen
ir delante anordnen; befehlen; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verordnen anführen; dirigieren; führen; leiten; vorangehen; voraus sein; vorausfahren; vorausgehen; vorausreiten; vorfahren; vorfanfahren; vorhergehen
liderar anordnen; befehlen; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verordnen
llevar anordnen; befehlen; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verordnen abgeben; abliefern; abnehmen; an haben; ausliefern; besorgen; bestellen; bringen; entnehmen; fortnehmen; hervorbringen; ins Haus liefern; liefern; rauben; rückerstatten; schleppen; schwer zu trägen sein; senden; stehlen; tragen; wegholen; wegnehmen; zurückbringen; zurückerstatten; zurückschaffen; zurückschicken; zurücksenden; zustellen
machacar befehlen; erzwingen; forcieren; gebieten; pressen auspfählen; beeinträchtigen; beschädigen; drängen; durchführen; durchsetzen; durchstoßen; einhämmern; einrammen; entzweireißen; erdrücken; feinmachen; feinmahlen; flennen; fundieren; heulen; hämmern; jammern; kaputtschlagen; langweilig sein; nerven; rammen; salbadern; schlagen; schluchzen; stampfen; trampeln; trappelen; verreiben; walzen; weinen; wiederkäuen; wimmern; winseln; zerbrechen; zerkleinern; zermahlen; zermalmen; zerquetschen; zerschlagen; zertrümmern
mandar Herr sein über; anordnen; auftragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; diktieren; erlassen; führen; gebieten; herrschen; herrschen über; kommandieren; leiten; lenken; regieren; steuern; verordnen; vorschreiben Auftrag erteilen; abgeben; ablehnen; abliefern; abschicken; abschieben; absenden; abweisen; anführen; auftragen; aushändigen; ausliefern; beauftragen; befehlen; besorgen; bestellen; bringen; die Oberhand haben; dirigieren; durchführen; durchsetzen; einschicken; einsenden; entlassen; feuern; führen; herrschen; ins Haus liefern; jemand etwas zuschicken; kaitulieren; kommandieren; leiten; liefern; majorisieren; mächtiger sein; schalten; schicken; senden; suspendieren; verabschieden; verschicken; versenden; walten; wegschicken; wegsenden; zum Versand bringen; zurückweisen; zusenden; zustellen; übergeben
obligar anordnen; auftragen; befehlen; diktieren; erzwingen; forcieren; gebieten; pressen; verordnen; vorschreiben abnötigen; abzwingen; beauftragen; befehlen; diktieren; erpressen; erzwingen; genötigt sein zu; kommandieren
ordenar Herr sein über; anordnen; auftragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; diktieren; erlassen; erzwingen; forcieren; führen; gebieten; herrschen; herrschen über; kommandieren; leiten; lenken; pressen; regieren; steuern; verordnen; vorschreiben Auftrag erteilen; abdecken; abhandeln; abräumen; abwickeln; anordnen; aufbewahren; aufheben; aufräumen; auftragen; ausbessern; ausräumen; ausverkaufen; beauftragen; befehlen; beheben; beilegen; bekanntmachen; bergen; beseitigen; bestimmen; bewahren; diktieren; einordnen; einteilen; gliedern; gruppieren; herrichten; inOrdnungbringen; klassifizieren; kommandieren; lagern; ordnen; renovieren; restaurieren; schlichten; sortieren; speichern; verordnen; vorschreiben; weglegen; wegräumen
pilotar anordnen; befehlen; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verordnen befahren; einlotsen; in den Hafen lotsen; lavieren; navigieren; steuern
preceder anordnen; befehlen; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verordnen anführen; vorangehen; vorausgehen; vorhergehen; vorwärtsfahren; vorwärtsgehen
predominar befehlen; beherrschen; gebieten; herrschen; kommandieren; kontrollieren; lenken; regieren; steuern beherrschen; dominieren; herrschen; vorherrschen; überwiegen
prescribir anordnen; auftragen; befehlen; diktieren; gebieten; verordnen; vorschreiben diktieren; einen Brief diktieren
presidir anordnen; befehlen; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verordnen
prevalecer befehlen; beherrschen; gebieten; herrschen; kommandieren; kontrollieren; lenken; regieren; steuern die Oberhand haben; herrschen; schalten; walten
reinar befehlen; beherrschen; gebieten; herrschen; kommandieren; kontrollieren; lenken; regieren; steuern die Oberhand haben; herrschen; mächtiger sein; schalten; walten
ser primero anordnen; befehlen; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verordnen

Synoniemen voor "gebieten":








Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1210 seconde
Page rendered in 1.0 seconds