Overzicht
Duits naar Spaans: Meer gegevens...
-
frisch:
- fresco; recién salido del horno; ligero; airado; despreocupado; frío; fresquito; nuevo; ocupado; despierto; alegre; activo; intenso; atareado; vivo; ardiente; animado; recargado; festivo; agitado; frecuente; de buen humor; vigoroso; prolífero; lleno de color; vistoso; abigarrado; llamativo; de colores vivos; próspero; contemporáneo; presente; hoy en día; moderno; característico de la época; corriente; modernizado; actual; de ahora; al día; de hoy; reciente; in; modernizar; sosegado; sereno; indiferente; impasible; calmo; estoico; de tonos vivos; floreciente; inocente; puro; inmaculado; limpio; casto; excitado; nervioso; acalorado; agitadamente; caliente; intacto; no estropeado; no corrompido; creído; agotado; impávido; no atacado; pijo; inalterable; imperturbable; vacío; entero; ciego; vano; falso; presumido; virgen; astuto; vanidoso; ocioso; engreído; íntegro; desocupado; exhausto; desinflado; inmutable; vacuo; vanal; impertérrito; no corroído; sin usar; sin probar; sin afectación; sin emoción
- Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor frisch (Duits) in het Spaans
frisch:
-
frisch (frischgebacken; neugebacken)
fresco; recién salido del horno-
fresco bijvoeglijk naamwoord
-
recién salido del horno bijvoeglijk naamwoord
-
-
frisch (kühl; frostig)
fresco; ligero; airado; despreocupado-
fresco bijvoeglijk naamwoord
-
ligero bijvoeglijk naamwoord
-
airado bijvoeglijk naamwoord
-
despreocupado bijvoeglijk naamwoord
-
-
frisch (kühl; nüchtern; reserviert)
-
frisch (neugebacken; grün; frischgebacken)
-
frisch (kühl; kalt; frostig)
-
frisch (geschäftig; lustig; gedrängt; heiter; geräuschvoll; lebendig; fleißig; gesellig; emsig; lebhaft; munter; eifrig; üppig; flott; vergnüglich; quick; fröhlich; existent; freudvoll; angeheitert; freudig)
ocupado; despierto; alegre; activo; intenso; atareado; vivo; ardiente; animado; recargado; festivo; agitado; frecuente; de buen humor; vigoroso; prolífero-
ocupado bijvoeglijk naamwoord
-
despierto bijvoeglijk naamwoord
-
alegre bijvoeglijk naamwoord
-
activo bijvoeglijk naamwoord
-
intenso bijvoeglijk naamwoord
-
atareado bijvoeglijk naamwoord
-
vivo bijvoeglijk naamwoord
-
ardiente bijvoeglijk naamwoord
-
animado bijvoeglijk naamwoord
-
recargado bijvoeglijk naamwoord
-
festivo bijvoeglijk naamwoord
-
agitado bijvoeglijk naamwoord
-
frecuente bijvoeglijk naamwoord
-
de buen humor bijvoeglijk naamwoord
-
vigoroso bijvoeglijk naamwoord
-
prolífero bijvoeglijk naamwoord
-
-
frisch (blühend; farbig)
alegre; lleno de color; vivo-
alegre bijvoeglijk naamwoord
-
lleno de color bijvoeglijk naamwoord
-
vivo bijvoeglijk naamwoord
-
-
frisch (farbenfroh; farbig; blühend; geblümt; farbenfreudig)
vistoso; abigarrado; llamativo; de colores vivos-
vistoso bijvoeglijk naamwoord
-
abigarrado bijvoeglijk naamwoord
-
llamativo bijvoeglijk naamwoord
-
de colores vivos bijvoeglijk naamwoord
-
-
frisch (blühend; geblümt)
-
frisch (zeitgenössisch; modern; aktuell; kontemporän; zeitgemäß; neu; heutig; neuzeitlich; derzeitig; gleichzeitig; gegenwärtig; fortgeschritten; zugegen; unbenutzt)
contemporáneo; nuevo; presente; hoy en día; moderno; característico de la época; corriente; modernizado; actual; de ahora; al día; de hoy; reciente; in; modernizar-
contemporáneo bijvoeglijk naamwoord
-
nuevo bijvoeglijk naamwoord
-
presente bijvoeglijk naamwoord
-
hoy en día bijvoeglijk naamwoord
-
moderno bijvoeglijk naamwoord
-
característico de la época bijvoeglijk naamwoord
-
corriente bijvoeglijk naamwoord
-
modernizado bijvoeglijk naamwoord
-
actual bijvoeglijk naamwoord
-
de ahora bijvoeglijk naamwoord
-
al día bijvoeglijk naamwoord
-
de hoy bijvoeglijk naamwoord
-
reciente bijvoeglijk naamwoord
-
in bijvoeglijk naamwoord
-
modernizar bijvoeglijk naamwoord
-
-
frisch (seelenruhig; kalt; kühl; nüchtern; frostig; kaltblütig)
-
frisch (knallbunt; farbig; farbenfroh; munter)
vistoso; alegre; de tonos vivos; llamativo; floreciente-
vistoso bijvoeglijk naamwoord
-
alegre bijvoeglijk naamwoord
-
de tonos vivos bijvoeglijk naamwoord
-
llamativo bijvoeglijk naamwoord
-
floreciente bijvoeglijk naamwoord
-
-
frisch (rein; unschuldig; einwandfrei; fleckenlos; sauber; makellos; fehlerfrei; keusch; schneeweiß; unbefleckt; blütenweiß)
inocente; puro; inmaculado; limpio; casto-
inocente bijvoeglijk naamwoord
-
puro bijvoeglijk naamwoord
-
inmaculado bijvoeglijk naamwoord
-
limpio bijvoeglijk naamwoord
-
casto bijvoeglijk naamwoord
-
-
frisch (agitiert; aufgeregt; erhitzt; aufgeweckt; tüchtig; erregt; hitzig; feurig; lebhaft; munter; lebendig; aufgebracht; quick)
excitado; vivo; nervioso; alegre; acalorado; agitadamente; caliente; animado; despierto; activo; ardiente; agitado-
excitado bijvoeglijk naamwoord
-
vivo bijvoeglijk naamwoord
-
nervioso bijvoeglijk naamwoord
-
alegre bijvoeglijk naamwoord
-
acalorado bijvoeglijk naamwoord
-
agitadamente bijvoeglijk naamwoord
-
caliente bijvoeglijk naamwoord
-
animado bijvoeglijk naamwoord
-
despierto bijvoeglijk naamwoord
-
activo bijvoeglijk naamwoord
-
ardiente bijvoeglijk naamwoord
-
agitado bijvoeglijk naamwoord
-
-
frisch (unverdorben)
fresco; intacto; no estropeado; no corrompido-
fresco bijvoeglijk naamwoord
-
intacto bijvoeglijk naamwoord
-
no estropeado bijvoeglijk naamwoord
-
no corrompido bijvoeglijk naamwoord
-
-
frisch (unbenutzt; ungerührt; unbewegt; neu; ungebraucht; unangetastet; rein; ledig; leer; heil; gleichgültig; gelassen; unversehrt; intakt; unberührt; nichtig; freistehend; ungekünstelt; ungekürzt)
creído; agotado; impávido; no atacado; pijo; intacto; inalterable; imperturbable; nuevo; vacío; entero; ciego; vano; reciente; falso; presumido; virgen; astuto; sereno; moderno; vanidoso; ocioso; engreído; íntegro; desocupado; exhausto; desinflado; inmutable; vacuo; vanal; impertérrito; no corroído; sin usar; sin probar; sin afectación; sin emoción-
creído bijvoeglijk naamwoord
-
agotado bijvoeglijk naamwoord
-
impávido bijvoeglijk naamwoord
-
no atacado bijvoeglijk naamwoord
-
pijo bijvoeglijk naamwoord
-
intacto bijvoeglijk naamwoord
-
inalterable bijvoeglijk naamwoord
-
imperturbable bijvoeglijk naamwoord
-
nuevo bijvoeglijk naamwoord
-
vacío bijvoeglijk naamwoord
-
entero bijvoeglijk naamwoord
-
ciego bijvoeglijk naamwoord
-
vano bijvoeglijk naamwoord
-
reciente bijvoeglijk naamwoord
-
falso bijvoeglijk naamwoord
-
presumido bijvoeglijk naamwoord
-
virgen bijvoeglijk naamwoord
-
astuto bijvoeglijk naamwoord
-
sereno bijvoeglijk naamwoord
-
moderno bijvoeglijk naamwoord
-
vanidoso bijvoeglijk naamwoord
-
ocioso bijvoeglijk naamwoord
-
engreído bijvoeglijk naamwoord
-
íntegro bijvoeglijk naamwoord
-
desocupado bijvoeglijk naamwoord
-
exhausto bijvoeglijk naamwoord
-
desinflado bijvoeglijk naamwoord
-
inmutable bijvoeglijk naamwoord
-
vacuo bijvoeglijk naamwoord
-
vanal bijvoeglijk naamwoord
-
impertérrito bijvoeglijk naamwoord
-
no corroído bijvoeglijk naamwoord
-
sin usar bijvoeglijk naamwoord
-
sin probar bijvoeglijk naamwoord
-
sin afectación bijvoeglijk naamwoord
-
sin emoción bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor frisch:
Synoniemen voor "frisch":
Wiktionary: frisch
frisch
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• frisch | → nuevo | ↔ fresh — new or clean |
• frisch | → fresco | ↔ fresh — of produce, not from storage |
• frisch | → fresco | ↔ fresh — refreshing or cool |
• frisch | → fresco | ↔ vers — niet ingeblikt, niet diepgevroren |
• frisch | → activo | ↔ actif — Qui agir ou qui a la vertu d’agir. |
• frisch | → fresco | ↔ frais — Qui est en état de fraîcheur. |
• frisch | → alerta; atento | ↔ vigilant — Qui veille avec attention. |