Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Zoek: sorgend

Duitse en Engelse zoekresultaten voor: sorgend

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. sorgen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor sorgend (Duits) in het Engels

sorgen:

sorgen werkwoord (sorge, sorgst, sorgt, sorgte, sorgtet, gesorgt)

  1. sorgen (zu etwas führen; versorgen)
    lead to something
  2. sorgen (sorgen für; sich kümmern; verlassen; bewirken)
    to take care; to see to; to look after
    • take care werkwoord (takes care, took care, taking care)
    • see to werkwoord (sees to, saw to, seeing to)
    • look after werkwoord (looks after, looked after, looking after)
  3. sorgen (versorgen; pflegen; verpflegen)
    to worry about; to care for
    • worry about werkwoord (worries about, worried about, worrying about)
    • care for werkwoord (cares for, cared for, caring for)
  4. sorgen (für etwas sorgen; versorgen; pflegen; verpflegen)
    to take care of; to nurture; to look after; care; to nurse
    • take care of werkwoord (takes care of, took care of, taking care of)
    • nurture werkwoord (nurtures, nurtured, nurturing)
    • look after werkwoord (looks after, looked after, looking after)
    • care werkwoord
    • nurse werkwoord (nurses, nursed, nursing)
  5. sorgen
    be worried
  6. sorgen (beängstigen)
    to frighten; to oppress; to disquiet; to alarm
    • frighten werkwoord (frightens, frightened, frightening)
    • oppress werkwoord (oppresses, oppressed, oppressing)
    • disquiet werkwoord (disquiets, disquieted, disquieting)
    • alarm werkwoord (alarms, alarmed, alarming)

Conjugations for sorgen:

Präsens
  1. sorge
  2. sorgst
  3. sorgt
  4. sorgen
  5. sorgt
  6. sorgen
Imperfekt
  1. sorgte
  2. sorgtest
  3. sorgte
  4. sorgten
  5. sorgtet
  6. sorgten
Perfekt
  1. habe gesorgt
  2. hast gesorgt
  3. hat gesorgt
  4. haben gesorgt
  5. habt gesorgt
  6. haben gesorgt
1. Konjunktiv [1]
  1. sorge
  2. sorgest
  3. sorge
  4. sorgen
  5. sorget
  6. sorgen
2. Konjunktiv
  1. sorgte
  2. sorgtest
  3. sorgte
  4. sorgten
  5. sorgtet
  6. sorgten
Futur 1
  1. werde sorgen
  2. wirst sorgen
  3. wird sorgen
  4. werden sorgen
  5. werdet sorgen
  6. werden sorgen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde sorgen
  2. würdest sorgen
  3. würde sorgen
  4. würden sorgen
  5. würdet sorgen
  6. würden sorgen
Diverses
  1. sorg!
  2. sorgt!
  3. sorgen Sie!
  5. gesorgt
  6. sorgend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor sorgen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
alarm Abscheu; Alarm; Alarmanlage; Besorgnis; Besorgtheit; Bestürztheit; Bestürzung; Entsetzen; Furcht; Notsignal; Schreck; Schrecken; Weckton
care Beaufsichtigung; Befriedigung; Betreuung; Bewachung; Einrichtung; Fürsorge; Kontrolle; Krankenpflege; Pflege; Sorge; Versorgung
nurse Amme; Aufseher; Babysitter; Betreuer; Krankenpfleger; Krankenpflegerin; Krankenschwester; Schwester; Schwesterchen; Tierpfleger
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
alarm beängstigen; sorgen Sorgen machen; alarmieren; beängstigen; entsetzen; erschrecken
be worried sorgen
care für etwas sorgen; pflegen; sorgen; verpflegen; versorgen
care for pflegen; sorgen; verpflegen; versorgen pflegen; verpflegen; versorgen
disquiet beängstigen; sorgen
frighten beängstigen; sorgen Aangst einjaagen; einen Schreck einjagen; einschüchtern; erschrecken; erschüttern; schockieren; terrorisieren; tyrannisieren
lead to something sorgen; versorgen; zu etwas führen
look after bewirken; für etwas sorgen; pflegen; sich kümmern; sorgen; sorgen für; verlassen; verpflegen; versorgen nachschauen; nachsehen; sich kümmern um; sich um blicken; sich umsehen; umsehen; zurückschauen; zurücksehen; überprüfen
nurse für etwas sorgen; pflegen; sorgen; verpflegen; versorgen einflößen; eingeben; knuddeln; kuscheln; pflegen; schmusen; stillen; streicheln; säugen; verordnen; verpflegen; versorgen
nurture für etwas sorgen; pflegen; sorgen; verpflegen; versorgen
oppress beängstigen; sorgen bedrängen; beklemmen; festhalten; festklammern; verdrucken
see to bewirken; sich kümmern; sorgen; sorgen für; verlassen
take care bewirken; sich kümmern; sorgen; sorgen für; verlassen Aufmerksamkeit schenken; achtgeben; aufpassen; behandeln; hüten; sich hüten vor; versorgen; vorsichtig sein
take care of für etwas sorgen; pflegen; sorgen; verpflegen; versorgen
worry about pflegen; sorgen; verpflegen; versorgen grübeln

Synoniemen voor "sorgen":


Wiktionary: sorgen

sorgen
verb
  1. (reflexiv) um etwas/jemanden, wegen etwas/jemandem: sich ernsthaft Gedanken machen zu etwas/jemandem
  2. (transitiv) sich um das Wohl von jemandem oder etwas bemühen
sorgen
verb
  1. to be concerned about
  2. to be in charge of something
Cross Translation:
FromToVia
• sorgen → take care of ↔ s’occuper de — S’occuper de







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0882 seconde
Page rendered in 1.0 seconds