Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Vertaal zerrissen

Vertaal zerrissen van Duits naar Engels

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. zerrissen:
  2. zerreißen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor zerrissen (Duits) in het Engels

zerrissen:

zerrissen bijvoeglijk naamwoord

  1. zerrissen (gerissen; eingerissen)
    torn; ruptured
  2. zerrissen (in Stücken; kaputt; gebrochen; )
    defective; broken; in pieces; finished
  3. zerrissen
    torn; sliced; cut up
    • torn bijvoeglijk naamwoord
    • sliced bijvoeglijk naamwoord
    • cut up bijvoeglijk naamwoord
  4. zerrissen (beschädigt; kaputt; defekt; )
    damaged
    – harmed or injured or spoiled 1
    • damaged bijvoeglijk naamwoord
      • I won't buy damaged goods1
      • the storm left a wake of badly damaged buildings1
    crushed; cracked; in rags; to pieces; broken; gone to pieces; snapped; in shreds; moth eaten; ruptured
    torn
    – having edges that are jagged from injury 1
    • torn bijvoeglijk naamwoord
    tattered
    – ruined or disrupted 1
    • tattered bijvoeglijk naamwoord
      • a tattered remnant of its former strength1
      • my torn and tattered past1
    battered
    – damaged especially by hard usage 1
    • battered bijvoeglijk naamwoord
      • his battered old hat1

Vertaal Matrix voor zerrissen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cut up aufschneiden; einschneiden; hacken; in Stücke hacken; kleinmachen; schneiden; verschneiden; zerkleinern
finished zu Ende sein
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
battered angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; zerbrochen; zerrissen angeschlagen; beschädigt; havariert; ramponiert
broken angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; in Stücken; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; zerbrochen; zerrissen beschädigt; defekt; durchgebrochen; gebrochen; geknickt; gerädert; in Scherben; kaputt; kaputtgebrochen; zerbrochen
cracked angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; zerbrochen; zerrissen bekloppt; bescheuert; plemplem; verrückt; wild; übergeschnappt
crushed angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; zerbrochen; zerrissen abgeplattet; zerbrochen
cut up zerrissen
damaged angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; zerbrochen; zerrissen angeschlagen; beschädigt; geschunden; havariert; ramponiert; schadhaft
defective defekt; entzwei; gebrochen; in Stücken; kaputt; schadhaft; zerbrochen; zerrissen kaputt; schlecht; unfähig; ungeeignet; unpassend; untauglich; zerbrochen
finished defekt; entzwei; gebrochen; in Stücken; kaputt; schadhaft; zerbrochen; zerrissen abgemattet; abgespannt; aus; beendet; bereit; einsatzbereit; erledigt; ermattet; erschöpft; fertig; gar; geschafft; halbtot; hundemüde; kaputt; klar; ohnmächtig; parat; todmüde; vollendet; übermüdet
ruptured angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; eingerissen; entzwei; gebrochen; gerissen; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; zerbrochen; zerrissen bankrott; ruiniert
sliced zerrissen
tattered angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; zerbrochen; zerrissen angeschlagen; beschädigt; havariert; pockennarbig; ramponiert
torn angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; eingerissen; entzwei; gebrochen; gerissen; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; zerbrochen; zerrissen bankrott; kaputt; ruiniert; zerbrochen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gone to pieces angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; zerbrochen; zerrissen
in pieces defekt; entzwei; gebrochen; in Stücken; kaputt; schadhaft; zerbrochen; zerrissen
in rags angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; zerbrochen; zerrissen angeschlagen; beschädigt; havariert; ramponiert
in shreds angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; zerbrochen; zerrissen angeschlagen; beschädigt; havariert; ramponiert
moth eaten angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; zerbrochen; zerrissen pockennarbig
snapped angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; zerbrochen; zerrissen geknickt
to pieces angeschlagen; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; schadhaft; zerbrochen; zerrissen angeschlagen; bankrott; beschädigt; havariert; in Scherben; kaputt; ramponiert; ruiniert; zerbrochen

Synoniemen voor "zerrissen":


Wiktionary: zerrissen

zerrissen
adjective
  1. torn, either partly or into separate pieces

zerreißen:

zerreißen werkwoord (zerreiße, zerreißt, zerriß, zerrißt, zerrissen)

  1. zerreißen (in Fetzen zerreißen; zerfetzen; kaputtziehen; entzweireißen)
    to tear up; to tear to pieces
    • tear up werkwoord (tears up, tore up, tearing up)
    • tear to pieces werkwoord (tears to pieces, tore to pieces, tearing to pieces)
  2. zerreißen (zerspringen; bersten; knistern; prasseln)
    to snap; to crack; to crackle
    • snap werkwoord (snaps, snapped, snapping)
    • crack werkwoord (cracks, cracked, cracking)
    • crackle werkwoord (crackles, crackled, crackling)
  3. zerreißen (auflösen; abbrechen; entbinden; )
    to adjourn; to break down; to sever
    • adjourn werkwoord (adjourns, adjourned, adjourning)
    • break down werkwoord (breaks down, broke down, breaking down)
    • sever werkwoord (severs, severed, severing)
  4. zerreißen (zerfetzen; zerlegen; aufreißen; wegreißen)
    to tear; to rend; to rip
    • tear werkwoord (tears, tore, tearing)
    • rend werkwoord (rends, rent, rending)
    • rip werkwoord (rips, ripped, ripping)
  5. zerreißen (auseinanderreißen; entzweireißen)
    to tear apart; to draw apart
    • tear apart werkwoord (tears apart, tore apart, tearing apart)
    • draw apart werkwoord (draws apart, drew apart, drawing apart)
  6. zerreißen (ausreißen; abreißen; zerreissen; )
    to rip
    • rip werkwoord (rips, ripped, ripping)
  7. zerreißen (entzweireißen)
    to tear to pieces; to rend; to tear up; to tear to shreds
    • tear to pieces werkwoord (tears to pieces, tore to pieces, tearing to pieces)
    • rend werkwoord (rends, rent, rending)
    • tear up werkwoord (tears up, tore up, tearing up)
    • tear to shreds werkwoord (tears to shreds, tore to shreds, tearing to shreds)
  8. zerreißen (teilen; scheiden; zerlegen; )
    to separate
    • separate werkwoord (separates, separated, separating)

Conjugations for zerreißen:

Präsens
  1. zerreiße
  2. zerreißt
  3. zerreißt
  4. zerreißen
  5. zerreißt
  6. zerreißen
Imperfekt
  1. zerriß
  2. zerrißt
  3. zerriß
  4. zerissen
  5. zerrißt
  6. zerrissen
Perfekt
  1. habe zerrissen
  2. hast zerrissen
  3. hat zerrissen
  4. haben zerrissen
  5. habt zerrissen
  6. haben zerrissen
1. Konjunktiv [1]
  1. zerreiße
  2. zerreißest
  3. zerreiße
  4. zerreißen
  5. zerreißet
  6. zerreißen
2. Konjunktiv
  1. zerrisse
  2. zerrissest
  3. zerrisse
  4. zerrissen
  5. zerrisset
  6. zerrissen
Futur 1
  1. werde zerreißen
  2. wirst zerreißen
  3. wird zerreißen
  4. werden zerreißen
  5. werdet zerreißen
  6. werden zerreißen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde zerreißen
  2. würdest zerreißen
  3. würde zerreißen
  4. würden zerreißen
  5. würdet zerreißen
  6. würden zerreißen
Diverses
  1. zerreiß!
  2. zerreißt!
  3. zerreißen Sie!
  5. zerrissen
  6. zerreißend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor zerreißen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
crack Bruch; Knacks; Knall; Knarren; Koryphäe; Krachen; Riß; Schuß; Spalt; Sprung
rip Riß; Spalt; Spalte
snap Biskuit; Gebäck; Keks; Kuchen; Zwieback
tear Dreieck; Riß; Spalt; Spalte; Triangel; Winkelhaken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adjourn abbrechen; abreißen; anbrechen; aufdröseln; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; aufmachen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; beenden; brechen; entbinden; entfesseln; entknoten; entkoppeln; enträtseln; entwirren; freilassen; lösen; scheiden; trennen; unterbrechen; zerbrechen; zerlegen; zerreißen abstoppen; beenden; sstoppen; suspendieren; vertagen; zeitweilig aufheben; zeitweilig sperren
break down abbrechen; abreißen; anbrechen; aufdröseln; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; aufmachen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; beenden; brechen; entbinden; entfesseln; entknoten; entkoppeln; enträtseln; entwirren; freilassen; lösen; scheiden; trennen; unterbrechen; zerbrechen; zerlegen; zerreißen abbrechen; abknacken; brechen; erliegen; ganz kaputt und auseinander holen; kaputtgehen; knacken; knicken; umkommen; untergehen; zerbrechen; zugrunde gehen; zusammenbrechen
crack bersten; knistern; prasseln; zerreißen; zerspringen Häuser aufbrechen; abbrechen; abkoppeln; aufbrechen; aufbringen; auflösen; aufreißen; aufsperren; aufstoßen; aufteilen; aus einander spleißen; auseinandernehmen; ballern; bersten; beschädigen; brechen; bumsen; dekodieren; donnern; ein krackendes Gelaut machen; entehen; entfesseln; entschlüsseln; entziffern; explodieren; kaputtmachen; knacken; knallen; krachen; loskoppeln; platzen; scheiden; schmettern; spleißen; splissen; trennen; zerhacken; zerspringen
crackle bersten; knistern; prasseln; zerreißen; zerspringen knabberen; knistern; meckern; murren; rascheln; rauschen; reißen; sausen; schwätzen; sich wehren; spritzen; säuseln
draw apart auseinanderreißen; entzweireißen; zerreißen
rend aufreißen; entzweireißen; wegreißen; zerfetzen; zerlegen; zerreißen
rip abreißen; abtragen; abwracken; aufreißen; ausreißen; entnerven; niederreißen; wegreißen; zehren; zerfetzen; zerlegen; zerreissen; zerreißen kopieren
separate abkoppeln; abreißen; entkoppeln; loskoppeln; losreißen; scheiden; teilen; trennen; wegreißen; zerlegen; zerreißen abkoppeln; absondern; abspalten; abtrennen; auf die Seite legen; aufgliedern; auflösen; aufteilen; aus einander spleißen; auseinandergehen; auseinanderstieben; auseinandertreiben; aussondern; beiseitelegen; dividieren; gliedern; hacken; in Stücke hacken; isolieren; loskoppeln; scheiden; separieren; spleißen; splissen; teilen; trennen; zurücklegen
sever abbrechen; abreißen; anbrechen; aufdröseln; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; aufmachen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; beenden; brechen; entbinden; entfesseln; entknoten; entkoppeln; enträtseln; entwirren; freilassen; lösen; scheiden; trennen; unterbrechen; zerbrechen; zerlegen; zerreißen abkoppeln; aus einander spleißen; loskoppeln; scheiden; spleißen; splissen; trennen
snap bersten; knistern; prasseln; zerreißen; zerspringen anbeißen; andocken; anfahren; anschnauzen; aufbrechen; ausrichten; beißen; beschädigen; brechen; explodieren; flattern; kaputtmachen; knacken; platzen; schnipsen; wappern; zubeißen
tear aufreißen; wegreißen; zerfetzen; zerlegen; zerreißen akzentuieren; aufbrechen; aufreißen; betonen; einreissen; einreißen; reißen; tränen
tear apart auseinanderreißen; entzweireißen; zerreißen
tear to pieces entzweireißen; in Fetzen zerreißen; kaputtziehen; zerfetzen; zerreißen kaputtziehen
tear to shreds entzweireißen; zerreißen
tear up entzweireißen; in Fetzen zerreißen; kaputtziehen; zerfetzen; zerreißen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
separate abgeschieden; abgesondert; abgschieden; absonderlich; alleinstehend; apart; einmalig; einzeln; einzelstehend; einzig; einzig in seiner Art; exklusiv; exklusive; freistehend; geschlossen; gesondert; getrennt; jeder für sich; persönlich; privat; separat; vereinzelt; von einander getrennt
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
break down in die Brüche; kaputt
snap angenehm; anmutig; anziehend; attraktiv; edel; elegant; entzückend; fein; fesch; flott; galant; geschmeidig; grazil; graziös; gutaussehend; hold; hübsch; lieblich; reizend; schick; schmuck; schön; süß; verschmitzt; zierlich

Synoniemen voor "zerreißen":


Wiktionary: zerreißen

zerreißen
verb
  1. K|trans. etwas gewaltsam in zwei oder mehrere Stücke reißen
  2. K|trans. versehentlich ein Loch oder Löcher in etwas reißen
    • zerreißen → tear
zerreißen
verb
  1. rend
Cross Translation:
FromToVia
• zerreißen → shred ↔ verscheuren — aan stukken rijten
• zerreißen → burst ↔ crever — Éclater
• zerreißen → tear; rip ↔ déchirer — Traductions à trier suivant le sens







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1531 seconde
Page rendered in 1.0 seconds