Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Vertaal wettern

Vertaal wettern van Duits naar Engels

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. wettern:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor wettern (Duits) in het Engels

wettern:

wettern werkwoord (wettere, wetterst, wettert, wetterte, wettertet, gewettert)

  1. wettern (ausschimpfen; schimpfen; schelten; beschimpfen)
    call someone names
  2. wettern (meckern; schelten; schimpfen; beschimpfen; ausschimpfen)
    to grumble; to bawl
    • grumble werkwoord (grumbles, grumbled, grumbling)
    • bawl werkwoord (bawls, bawled, bawling)
  3. wettern (herausschreien; rasen; schreien; )
    to shriek; to bellow; to yell; to shout; to scream; to cry out; to roar
    • shriek werkwoord (shrieks, shrieked, shrieking)
    • bellow werkwoord (bellows, bellowed, bellowing)
    • yell werkwoord (yells, yelled, yelling)
    • shout werkwoord (shouts, shouted, shouting)
    • scream werkwoord (screams, screamed, screaming)
    • cry out werkwoord (cry out, cried out, crying out)
    • roar werkwoord (roars, roared, roaring)
  4. wettern (blitzen; gewittern; fallen; )
    to thunder
    • thunder werkwoord (thunders, thundered, thundering)
  5. wettern (sauen; toben; ferkeln)
    to rage; to rant; to yell; to bawl; to talk smut; to let someone have it; to use obscene language
    • rage werkwoord (rages, raging)
    • rant werkwoord (rants, ranted, ranting)
    • yell werkwoord (yells, yelled, yelling)
    • bawl werkwoord (bawls, bawled, bawling)
    • talk smut werkwoord (talks smut, talked smut, talking smut)
    • let someone have it werkwoord (lets someone have it, let someone have it, letting someone have it)
    • use obscene language werkwoord (uses obscene language, used obscene language, using obscene language)
  6. wettern (schikanieren; entgegenarbeiten; hindern; )
    to badger; chicane; to nag; to pester
    • badger werkwoord (badgers, badgered, badgering)
    • chicane werkwoord
    • nag werkwoord (nags, nagged, nagging)
    • pester werkwoord (pesters, pestered, pestering)

Conjugations for wettern:

Präsens
  1. wettere
  2. wetterst
  3. wettert
  4. wetteren
  5. wettert
  6. wetteren
Imperfekt
  1. wetterte
  2. wettertest
  3. wetterte
  4. wetterten
  5. wettertet
  6. wetterten
Perfekt
  1. habe gewettert
  2. hast gewettert
  3. hat gewettert
  4. haben gewettert
  5. habt gewettert
  6. haben gewettert
1. Konjunktiv [1]
  1. wettere
  2. wetterest
  3. wettere
  4. wetteren
  5. wetteret
  6. wetteren
2. Konjunktiv
  1. wetterte
  2. wettertest
  3. wetterte
  4. wetterten
  5. wettertet
  6. wetterten
Futur 1
  1. werde wettern
  2. wirst wettern
  3. wird wettern
  4. werden wettern
  5. werdet wettern
  6. werden wettern
1. Konjunktiv [2]
  1. würde wettern
  2. würdest wettern
  3. würde wettern
  4. würden wettern
  5. würdet wettern
  6. würden wettern
Diverses
  1. wetter!
  2. wettert!
  3. wetteren Sie!
  5. gewettert
  6. wetternd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor wettern:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
badger Dachs
chicane Schikane; Schinanieren
nag Ekel; Griesgram; Meckerer; Meckerfritze; Nölpeter; Nölsuse; Nörgler; Quengler
pester Bullenbeißer
rage Erbitterung; Fimmel; Furie; Grimm; Grimmigkeit; Koller; Manie; Rage; Raserei; Tobsucht; Verrücktheit; Wut; Zorn
roar Aufruhr; Gebrüll; Gekreisch; Geschrei; Krach; Radau; Spektakel; Trara; Trubel; Tumult
scream Ausruf; Brüller; Fehler; Irrtum; Ruf; Schnitzer; Schrei
shout Johlen
shriek Ausruf; Ruf; Schrei
thunder Donner; Donnern; Donnerschlag; Gedonner
yell Ausruf; Kampfruf; Kriegsruf; Ruf; Schrei
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
badger entgegenarbeiten; entgegenwirken; hindern; hintertreiben; imMagenliegen; schikanieren; wettern anregen; anreizen; aufhetzen; aufmuntern; aufputschen; aufregen; aufreizen; aufstacheln; aufwecken; aufziehen; bescheißen; einschüchtern; eitern; ermuntern; erwecken; etwas auf dem Herzen haben; etwas im Magen liegen; foppen; herausfordern; herauslocken; hervorrufen; hinters Licht führen; irreführen; neppen; provozieren; reizen; sich eklig benehmen; stimulieren; streiten; terrorisieren; tyrannisieren; veranlassen; verarschen; vergraulen; verladen; verursachen; weg ekeln; zanken
bawl ausschimpfen; beschimpfen; ferkeln; meckern; sauen; schelten; schimpfen; toben; wettern anschnauzen; anschreien; ausfahren; brüllen; donnern; lärmen; poltern; rasen; schallen; schelten; schimpfen; toben; tosen; wüten
bellow bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen brüllen; herausschreien; heulen; johlen; kläffen; lärmen; poltern; schreien; skandieren
call someone names ausschimpfen; beschimpfen; schelten; schimpfen; wettern
chicane entgegenarbeiten; entgegenwirken; hindern; hintertreiben; imMagenliegen; schikanieren; wettern
cry out bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen aufschreien; brüllen; herausschreien; kreischen; lärmen; poltern; sich ausheulen; sich ausweinen
grumble ausschimpfen; beschimpfen; meckern; schelten; schimpfen; wettern brodeln; brummeln; brummen; brutzeln; grunzen; gurren; knurren; meckern; murren; nörgeln; schieben; schimpfen; schnurren; schwirren; schwätzen; sich wehren; spucken; stottern; summen; surren; über etwas meckern
let someone have it ferkeln; sauen; toben; wettern anschnauzen; anschreien; brüllen; donnern; rasen; schallen; toben
nag entgegenarbeiten; entgegenwirken; hindern; hintertreiben; imMagenliegen; schikanieren; wettern beanstanden; drängen; durchstoßen; einhämmern; einrammen; eitern; etwas auf dem Herzen haben; etwas im Magen liegen; faseln; flennen; greinen; jammern; klagen; klonen; leinern; nerven; nörgeln; piesacken; provozieren; quaken; reizen; reklamieren; schikanieren; sich beschweren; sichekligbenehmen; streiten; striezen; triezen; trödeln; vergraulen; wegekeln; wehklagen; wimmern; winseln; zanken; zusetzen; zwicken; ärgern
pester entgegenarbeiten; entgegenwirken; hindern; hintertreiben; imMagenliegen; schikanieren; wettern belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; eitern; etwas auf dem Herzen haben; etwas im Magen liegen; foppen; martern; piesacken; plagen; quälen; schikanieren; schinden; sich eklig benehmen; triezen; tyrannisieren; verarschen; vergraulen; verladen; weg ekeln; wegekeln
rage ferkeln; sauen; toben; wettern ausfahren; brüllen; donnern; fluchen; keifen; lärmen; poltern; rasen; schallen; schelten; schimpfen; toben; tosen; wüten
rant ferkeln; sauen; toben; wettern ausfahren; brüllen; donnern; lärmen; poltern; rasen; schallen; schelten; schimpfen; schmettern; toben; tosen; wüten
roar bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen ausschimpfen; brüllen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; kläffen; lautauf schreien; lärmen; poltern; schreien; skandieren; toben
scream bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen ausfahren; brüllen; donnern; herausschreien; johlen; kläffen; lärmen; plärren; poltern; rasen; schallen; schelten; schimpfen; schreien; toben; tosen; wüten
shout bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen anreden; anrufen; ansprechen; brüllen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; kläffen; kreischen; lautauf schreien; lärmen; poltern; schreien; toben; weinen
shriek bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen aufschreien; brüllen; herausschreien; heulen; johlen; kläffen; kreischen; lärmen; plärren; poltern; schreien; weinen
talk smut ferkeln; sauen; toben; wettern
thunder blitzen; donnern; ertönen; fallen; geifern; gewittern; grollen; grunzen; knallen; schleudern; schmatzen; schmeißen; schmettern; stürzen; tosen; wettern aufleuchten; ausfahren; blitzen; brüllen; donnern; dröhnen; keifen; krachen; rasen; schelten; schimpfen; toben; tosen; wüten
use obscene language ferkeln; sauen; toben; wettern
yell bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; ferkeln; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sauen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen anschnauzen; anschreien; ausfahren; brüllen; donnern; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; kläffen; lautauf schreien; lärmen; plärren; poltern; rasen; schallen; schelten; schimpfen; schreien; toben; tosen; wüten

Synoniemen voor "wettern":


Wiktionary: wettern

wettern
verb
  1. auf etwas fluchen oder schimpfen
Cross Translation:
FromToVia
• wettern → thunder away; bluster; thunder ↔ donderen — op luide en barse toon een bevel geven of zijn ongenoegen uiten.
• wettern → fulminate ↔ fulminer — (vieilli) chimie|fr Faire explosion.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0483 seconde
Page rendered in 1.0 seconds