Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Vertaal versorgt

Vertaal versorgt van Duits naar Engels

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. versorgt:
  2. versorgen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor versorgt (Duits) in het Engels

versorgt:

versorgt bijvoeglijk naamwoord

  1. versorgt (unterhalten; gutgepflegt)
    taken care of; provided for

Vertaal Matrix voor versorgt:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
provided for gutgepflegt; unterhalten; versorgt
taken care of gutgepflegt; unterhalten; versorgt

versorgt vorm van versorgen:

versorgen werkwoord (versorge, versorgst, versorgt, versorgte, versorgtet, versorgt)

  1. versorgen (behandeln)
    to treat; to take care
    • treat werkwoord (treats, treated, treating)
    • take care werkwoord (takes care, took care, taking care)
  2. versorgen (für etwas sorgen; sorgen; pflegen; verpflegen)
    to take care of; to nurture; to look after; care; to nurse
    • take care of werkwoord (takes care of, took care of, taking care of)
    • nurture werkwoord (nurtures, nurtured, nurturing)
    • look after werkwoord (looks after, looked after, looking after)
    • care werkwoord
    • nurse werkwoord (nurses, nursed, nursing)
  3. versorgen (zu etwas führen; sorgen)
    lead to something
  4. versorgen (Sorge tragen für jemanden; pflegen)
    take care of somebody
  5. versorgen (pflegen; verpflegen)
    to nurse; to tend; to care for
    • nurse werkwoord (nurses, nursed, nursing)
    • tend werkwoord (tends, tended, tending)
    • care for werkwoord (cares for, cared for, caring for)
  6. versorgen (sorgen; pflegen; verpflegen)
    to worry about; to care for
    • worry about werkwoord (worries about, worried about, worrying about)
    • care for werkwoord (cares for, cared for, caring for)
  7. versorgen (finanziell unterstützen; unterhalten; ernähren; aushalten)
    to maintain; to support; aid someone financially; to provide for; back someone
  8. versorgen
    spoil by worrying

Conjugations for versorgen:

Präsens
  1. versorge
  2. versorgst
  3. versorgt
  4. versorgen
  5. versorgt
  6. versorgen
Imperfekt
  1. versorgte
  2. versorgtest
  3. versorgte
  4. versorgten
  5. versorgtet
  6. versorgten
Perfekt
  1. habe versorgt
  2. hast versorgt
  3. hat versorgt
  4. haben versorgt
  5. habt versorgt
  6. haben versorgt
1. Konjunktiv [1]
  1. versorge
  2. versorgest
  3. versorge
  4. versorgen
  5. versorget
  6. versorgen
2. Konjunktiv
  1. versorgte
  2. versorgtest
  3. versorgte
  4. versorgten
  5. versorgtet
  6. versorgten
Futur 1
  1. werde versorgen
  2. wirst versorgen
  3. wird versorgen
  4. werden versorgen
  5. werdet versorgen
  6. werden versorgen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde versorgen
  2. würdest versorgen
  3. würde versorgen
  4. würden versorgen
  5. würdet versorgen
  6. würden versorgen
Diverses
  1. versorg!
  2. versorgt!
  3. versorgen Sie!
  5. versorgt
  6. versorgend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor versorgen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
care Beaufsichtigung; Befriedigung; Betreuung; Bewachung; Einrichtung; Fürsorge; Kontrolle; Krankenpflege; Pflege; Sorge; Versorgung
nurse Amme; Aufseher; Babysitter; Betreuer; Krankenpfleger; Krankenpflegerin; Krankenschwester; Schwester; Schwesterchen; Tierpfleger
support Anfeuern; Anhängen; Anregen; Anreizen; Anspornen; Anspornung; Antreiben; Assistenz; Beihilfe; Beistand; Beköstigung; Dienst; Dienstleistung; Ermutigen; Fahrgestell; Familienhilfe; Fußgestell; Fürsorge; Gefälligkeit; Gestell; Gunst; Halt; Hilfe; Hilfeleistung; Kundendienst; Lebensunterhalt; Rückenstütze; Schenkung; Service; Sockel; Sold; Spende; Stelle; Stiftung; Strebe; Strebebalken; Strebepfeiler; Stütze; Support; Säulenfuß; Säulensockel; Träger; Untergestell; Unterhalt; Unterstützung; Verstrebung; Zuwendung
treat Bankett; Bewirtung; Empfang; Fest; Festessen; Galadiner; Leckerbissen; Rezeption; festlicheMaal
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aid someone financially aushalten; ernähren; finanziell unterstützen; unterhalten; versorgen
back someone aushalten; ernähren; finanziell unterstützen; unterhalten; versorgen
care für etwas sorgen; pflegen; sorgen; verpflegen; versorgen
care for pflegen; sorgen; verpflegen; versorgen
lead to something sorgen; versorgen; zu etwas führen
look after für etwas sorgen; pflegen; sorgen; verpflegen; versorgen bewirken; nachschauen; nachsehen; sich kümmern; sich kümmern um; sich um blicken; sich umsehen; sorgen; sorgen für; umsehen; verlassen; zurückschauen; zurücksehen; überprüfen
maintain aushalten; ernähren; finanziell unterstützen; unterhalten; versorgen behalten; beibehalten; bewahren; erhalten; handhaben; hängenbleiben; im Stand erhalten; instandhalten; wahren
nurse für etwas sorgen; pflegen; sorgen; verpflegen; versorgen einflößen; eingeben; knuddeln; kuscheln; schmusen; stillen; streicheln; säugen; verordnen
nurture für etwas sorgen; pflegen; sorgen; verpflegen; versorgen
provide for aushalten; ernähren; finanziell unterstützen; unterhalten; versorgen im Stand erhalten
spoil by worrying versorgen
support aushalten; ernähren; finanziell unterstützen; unterhalten; versorgen abstützen; aktivieren; anregen; assistieren; aushalten; befürworten; beglaubigen; beistehen; bekräftigen; beleben; besiegeln; einstimmen; entlasten; finanzieren; helfen; hervorrufen; im Stand erhalten; mithelfen; neubeleben; plädieren; sich einsetzen für; stützen; unterstützen; von Meinung sein; wecken
take care behandeln; versorgen Aufmerksamkeit schenken; achtgeben; aufpassen; bewirken; hüten; sich hüten vor; sich kümmern; sorgen; sorgen für; verlassen; vorsichtig sein
take care of für etwas sorgen; pflegen; sorgen; verpflegen; versorgen
take care of somebody Sorge tragen für jemanden; pflegen; versorgen für jemanden sorgen
tend pflegen; verpflegen; versorgen neigen; tendieren
treat behandeln; versorgen austeilen; begegnen; behandeln; bewirten; distribuieren; ehren; einen ausgeben; einladen auf; feiern; festlich bewirten; spendieren; verteilen
worry about pflegen; sorgen; verpflegen; versorgen grübeln

Synoniemen voor "versorgen":


Wiktionary: versorgen

versorgen
verb
  1. (transitiv) jemandem oder einer Sache Nötiges zuführen
versorgen
verb
  1. to provide, make available for use
Cross Translation:
FromToVia
• versorgen → look after ↔ verzorgen — (overgankelijk) erop toezien dat een persoon of een dier het nodige verkrijgt
• versorgen → provide; supply; accommodate; serve; administer ↔ munir — garnir, pourvoir de ce qui est nécessaire ou utile en vue de tel ou tel objet.
• versorgen → provide; supply; accommodate; serve; administer ↔ pourvoir — Aviser à quelque chose, y donner ordre, suppléer à ce qui manque. (Sens général)
• versorgen → look after; maintain; take care of; care for; attend; cure; treat; heal; remedy; nurse; tend to; care ↔ soigner — avoir soin de quelqu’un ou de quelque chose.

Verwante vertalingen van versorgt







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0488 seconde
Page rendered in 1.0 seconds