Overzicht
Duits
Uitgebreide vertaling voor verschlissen (Duits) in het Engels
verschlissen:
-
verschlissen (veraltet; abgenutzt; abgelebt)
decrepit; worn out; worn; worn with age; kicked off-
decrepit bijvoeglijk naamwoord
-
worn out bijvoeglijk naamwoord
-
worn bijvoeglijk naamwoord
-
worn with age bijvoeglijk naamwoord
-
kicked off bijvoeglijk naamwoord
-
-
verschlissen (fahl; verschossen; schal; farblos; falb; glanzlos; matt; welk; ausgebleicht)
Vertaal Matrix voor verschlissen:
verschlissen vorm van verschleißen:
-
verschleißen
-
verschleißen (abnutzen)
Conjugations for verschleißen:
Präsens
- verschleiße
- verschleißt
- verschleißt
- verschleißen
- verschleißt
- verschleißen
Imperfekt
- verschliß
- verschlißt
- verschliß
- verschlissen
- verschlißt
- verschlissen
Perfekt
- bin verschlissen
- bist verschlissen
- ist verschlissen
- sind verschlissen
- seid verschlissen
- sind verschlissen
1. Konjunktiv [1]
- verschleiße
- verschleißest
- verschleiße
- verschleißen
- verschleißet
- verschleißen
2. Konjunktiv
- verschleiße
- verschleißest
- verschleiße
- verschleißen
- verschleißet
- verschleißen
Futur 1
- werde verschleißen
- wirst verschleißen
- wird verschleißen
- werden verschleißen
- werdet verschleißen
- werden verschleißen
1. Konjunktiv [2]
- würde verschleißen
- würdest verschleißen
- würde verschleißen
- würden verschleißen
- würdet verschleißen
- würden verschleißen
Diverses
- verschleiß!
- verschleißt!
- verschleißen Sie!
- verschlissen
- verschleißend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor verschleißen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
sell | verschleißen | auktionieren; etwas verkaufen; feilbieten; handeln; verhandeln; verkaufen; vertreiben; veräußern |
tire out | abnutzen; verschleißen | auspumpen; entkräften; ermatten; ermüden; erschöpfen; fertigmachen |
wear out | abnutzen; verschleißen | abbrechen; abnutzen; abreißen; abtragen; abtreten; abwracken; anstoßen; aufbrauchen; auftragen; auspumpen; ausschalten; demolieren; den Hals umdrehen; einstampfen; entkräften; erledigen; ermatten; ermüden; erschöpfen; fertigmachen; kaputtmachen; liquidieren; niederreißen; ruinieren; umstossen; verderben; verheeren; vernichten; verschrotten; verwüsten; wegreißen; zehren; zerlegen; zerstören; zertrümmern |
Synoniemen voor "verschleißen":
Wiktionary: verschleißen
verschleißen
Cross Translation:
verb
-
to be worn by rubbing
-
To cause physical or mental fatigue
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verschleißen | → wear down; abrade | ↔ verslijten — door veelvuldig gebruik onbruikbaar worden of maken |
• verschleißen | → abrade | ↔ afslijten — in een proces van slijtage verliezen |
Computer vertaling door derden: