Verschießen in het Engels vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Engels: Meer gegevens...

verschießen:
- turn pale; blanch; go pale; turn white; go white; fade; weaken; slacken

Duits

Uitgebreide vertaling voor verschießen (Duits) in het Engels

verschießen (verblassen; erbleichen; erblassen)
to turn pale; to blanch; go pale; turn white; to go white
- turn pale werkwoord (turns pale, turned pale, turning pale)
- blanch werkwoord (blanches, blanched, blanching)
- go pale werkwoord
- turn white werkwoord
- go white werkwoord (goes white, went white, going white)
verschießen (verflauen; erschlaffen; verblassen; nachlassen; ermüden; erbleichen; abschwächen; ermatten; abflauen; erblassen)
to fade; to weaken; to slacken
- fade werkwoord (fades, faded, fading)
- weaken werkwoord (weakens, weakened, weakening)
- slacken werkwoord (slackens, slackened, slackening)

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
fade		Ausblenden
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
blanch	erblassen; erbleichen; verblassen; verschießen	bleichen; erblassen; erbleichen
fade	abflauen; abschwächen; erblassen; erbleichen; ermatten; ermüden; erschlaffen; nachlassen; verblassen; verflauen; verschießen	bleichen; die Farbe wechseln; einschießen; erblassen; erbleichen; sich verfärben; sichverfärben; verblassen
go pale	erblassen; erbleichen; verblassen; verschießen
go white	erblassen; erbleichen; verblassen; verschießen
slacken	abflauen; abschwächen; erblassen; erbleichen; ermatten; ermüden; erschlaffen; nachlassen; verblassen; verflauen; verschießen	aufschieben; einschränken; hinausschieben; mäßigen; reduzieren; rückgängig machen; schmälern; verringern; verspäten; verzögern; zaudern; zurückdrehen; zurückschicken; zurückschrauben; zurücksenden; zögern
turn pale	erblassen; erbleichen; verblassen; verschießen	auswaschen; bleichen; erblassen; erbleichen; schießen; verblassen
turn white	erblassen; erbleichen; verblassen; verschießen
weaken	abflauen; abschwächen; erblassen; erbleichen; ermatten; ermüden; erschlaffen; nachlassen; verblassen; verflauen; verschießen	abschwächen; aufweichen; einweichen; erlahmen; ermatten; ermüden; erschlaffen; erweichen; nachlassen; schwach werden; schwächer werden; seine Kräfte lassen nach; weggleiten; weich werden