Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. verpesten:


Duits

Uitgebreide vertaling voor verpesten (Duits) in het Engels

verpesten:

verpesten werkwoord (verpeste, verpestest, verpestet, verpestete, verpestetet, verpestet)

  1. verpesten (verderben; verseuchen)
    to mess up; to muck up; to spoil; botch up
    • mess up werkwoord (messes up, messed up, messing up)
    • muck up werkwoord (mucks up, mucked up, mucking up)
    • spoil werkwoord (spoils, spoiled, spoiling)
    • botch up werkwoord

Conjugations for verpesten:

Präsens
  1. verpeste
  2. verpestest
  3. verpestet
  4. verpesten
  5. verpestet
  6. verpesten
Imperfekt
  1. verpestete
  2. verpestetest
  3. verpestete
  4. verpesteten
  5. verpestetet
  6. verpesteten
Perfekt
  1. habe verpestet
  2. hast verpestet
  3. hat verpestet
  4. haben verpestet
  5. habt verpestet
  6. haben verpestet
1. Konjunktiv [1]
  1. verpeste
  2. verpestest
  3. verpeste
  4. verpesten
  5. verpestet
  6. verpesten
2. Konjunktiv
  1. verpestete
  2. verpestetest
  3. verpestete
  4. verpesteten
  5. verpestetet
  6. verpesteten
Futur 1
  1. werde verpesten
  2. wirst verpesten
  3. wird verpesten
  4. werden verpesten
  5. werdet verpesten
  6. werden verpesten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde verpesten
  2. würdest verpesten
  3. würde verpesten
  4. würden verpesten
  5. würdet verpesten
  6. würden verpesten
Diverses
  1. verpest!
  2. verpestet!
  3. verpesten Sie!
  4. verpestet
  5. verpestend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor verpesten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mess up Geschmiere; Gesudel; Schmiererei; Sudelei
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
botch up verderben; verpesten; verseuchen
mess up verderben; verpesten; verseuchen abnehmen; durcheinander liegen; fertigmachen; ruinieren; verkommen; zerstören; zurückgehen; zurücklaufen
muck up verderben; verpesten; verseuchen abnehmen; fertigmachen; fummeln; pfuschen; ruinieren; stümpern; verkommen; zerstören; zurückgehen; zurücklaufen
spoil verderben; verpesten; verseuchen abfaulen; beeinträchtigen; beschädigen; entzweireißen; etwas beschädigen; faulen; verderben; verfaulen; vergällen; verhunzen; verkommen lassen; verlottern; vermasseln; vermurksen; verpfuschen; verwahrlosen lassen; verwöhnen; wegfaulen; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern