Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Vertaal verbunden

Vertaal verbunden van Duits naar Engels

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. verbunden:
  2. verbinden:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor verbunden (Duits) in het Engels

verbunden:

verbunden bijvoeglijk naamwoord

  1. verbunden (durchgehend)
    connecting
  2. verbunden (eine Einheit formend; angeschlossen; zusammenhängend; aneinandergereiht)
    associated; interconnected; unifying; interdependent; joint
  3. verbunden (relatiert; stammverwandt; alliiert)
    related; in relation to; connected
  4. verbunden (verbindend)
    connecting; joining
  5. verbunden
    banded
    – Characterized by row or column-specific formatting. Often describes rows or columns of data that use alternating colors or shading to enhance readability. 1
    • banded bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor verbunden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
connecting Einschaltung
joining Ansatzrohr; Ansatzstück; verbinden
joint Gelenk; Gelenkknubbel; Glied; Joint; Reihe; Schlaufenbogen; Schweißnaht
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
banded verbunden
connected alliiert; relatiert; stammverwandt; verbunden andauernd; angeheftet; angeschlossen; anhaltend; dauernd; einhellig; einig; einmütig; einstimmig; einträchtig; festgeklammert sein; fortwährend; gemeinsam; gemeinschaftlich; geschlossen; gleichförmig; gleichgestimmt; immer; konstant; solidarisch; ständig; ununterbrochen; unverdrossen; verbunden sein; verträglich; zusammenhängend
interconnected aneinandergereiht; angeschlossen; eine Einheit formend; verbunden; zusammenhängend
interdependent aneinandergereiht; angeschlossen; eine Einheit formend; verbunden; zusammenhängend
joint aneinandergereiht; angeschlossen; eine Einheit formend; verbunden; zusammenhängend betrifft mehrere Personen; gemeinsam; gemeinschaftlich
related alliiert; relatiert; stammverwandt; verbunden alliiert; stammverwandt
unifying aneinandergereiht; angeschlossen; eine Einheit formend; verbunden; zusammenhängend
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
associated aneinandergereiht; angeschlossen; eine Einheit formend; verbunden; zusammenhängend
connecting durchgehend; verbindend; verbunden
in relation to alliiert; relatiert; stammverwandt; verbunden
joining verbindend; verbunden eintretend; zutretend

Synoniemen voor "verbunden":


Wiktionary: verbunden

verbunden
adjective
  1. -
  2. connected, touching, abutting

verbunden vorm van verbinden:

verbinden werkwoord (verbinde, verbindets, verbindet, verbandet, verbunden)

  1. verbinden (verknoten; knoten; anknöpfen; festknöpfen; festknüpfen)
    to connect; to bind; to knot; to tie together
    • connect werkwoord (connects, connected, connecting)
    • bind werkwoord (binds, binding)
    • knot werkwoord (knots, knotted, knotting)
    • tie together werkwoord (ties together, tied together, tying together)
  2. verbinden (zusammenfügen; koppeln; kuppeln; )
    to connect; to link; to couple; to combine; to unite
    • connect werkwoord (connects, connected, connecting)
    • link werkwoord (links, linked, linking)
    • couple werkwoord (couples, coupled, coupling)
    • combine werkwoord (combines, combined, combining)
    • unite werkwoord (unites, united, uniting)
  3. verbinden
    to link; to connect; interlink; to bridge
    • link werkwoord (links, linked, linking)
    • connect werkwoord (connects, connected, connecting)
    • interlink werkwoord
    • bridge werkwoord (bridges, bridged, bridging)
  4. verbinden
    to link up
    • link up werkwoord (links up, linked up, linking up)
  5. verbinden
    to connect
    – To assign a drive letter, port, or computer name to a shared resource so that you can use it. 1
    • connect werkwoord (connects, connected, connecting)
  6. verbinden
    to connect
    – To join or link. 1
    • connect werkwoord (connects, connected, connecting)
  7. verbinden (zusammenfügen; kombinieren; vereinigen; )
    to merge; to combine; to join together; to unite; to connect; to link; to bridge
    • merge werkwoord (merges, merge, merging)
    • combine werkwoord (combines, combined, combining)
    • join together werkwoord (joins together, joined together, joining together)
    • unite werkwoord (unites, united, uniting)
    • connect werkwoord (connects, connected, connecting)
    • link werkwoord (links, linked, linking)
    • bridge werkwoord (bridges, bridged, bridging)
  8. verbinden (sich verbinden)
    to pledge oneself
    • pledge oneself werkwoord (pledges oneself, pledged oneself, pledging oneself)
  9. verbinden (verhüllen; umwickeln)
    to bandage; to swathe
    • bandage werkwoord (bandages, bandaged, bandaging)
    • swathe werkwoord (swathes, swathed, swathing)

Conjugations for verbinden:

Präsens
  1. verbinde
  2. verbindets
  3. verbindet
  4. verbinden
  5. verbindt
  6. verbinden
Imperfekt
  1. verband
  2. verbandest
  3. verbandet
  4. verbanden
  5. verbandet
  6. verbanden
Perfekt
  1. habe verbunden
  2. hast verbunden
  3. hat verbunden
  4. haben verbunden
  5. habt verbunden
  6. haben verbunden
1. Konjunktiv [1]
  1. verbinde
  2. verbindest
  3. verbinde
  4. verbinden
  5. verbindet
  6. verbinden
2. Konjunktiv
  1. verbânde
  2. verbändest
  3. verbände
  4. verbänden
  5. verbändet
  6. verbänden
Futur 1
  1. werde verbinden
  2. wirst verbinden
  3. wird verbinden
  4. werden verbinden
  5. werdet verbinden
  6. werden verbinden
1. Konjunktiv [2]
  1. würde verbinden
  2. würdest verbinden
  3. würde verbinden
  4. würden verbinden
  5. würdet verbinden
  6. würden verbinden
Diverses
  1. verbind!
  2. verbindt!
  3. verbinden Sie!
  5. verbunden
  6. verbindend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

verbinden [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. verbinden
    the linking; the joining
    • linking [the ~] zelfstandig naamwoord
    • joining [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor verbinden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bandage Binde; Schlinge; Verband; Wickel; Wickelbinde
bridge Brücke; Brückenbauwerk; Kommandobrücke; Netzwerkbrücke
combine Mähdrescher
couple Liebespaar; Paar; zwei Personen die zusammen gehören
joining verbinden Ansatzrohr; Ansatzstück
knot Dutt; Haarknoten; Knoten; Knäuel; Knötchen; Laufknoten; Schlinge; Strähne; Wickel; strenges Garn
link Anschluß; Band; Beziehung; Binde; Bindeglied; Bindung; Bündnis; Einheitlichkeit; Gemeinschaft; Glied; Kettenglied; Konnex; Konnexion; Linienverbindung; Link; OLE/DDE-Verknüpfung; Verband; Verbindung; Verbindungsglied; Verbunden sein; Verknüpfung; Vertrag; Zusammenhang
linking verbinden Abenteuer; Affäre; Ankuppeln; Anschluß; Berührung; Beziehung; Bindeglied; Kombination; Kontakt; Kopplung; Schaltung; Verbindung; Verhältnis; Verkettung; Verlinkung; Zusammenfügung; Zusammenlegung; Zusammenschluß
merge Fusion; Verschmelzung; Zusammenführung; Zusammenschluß; Zusammenschmelzung
swathe Binde; Verband
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bandage umwickeln; verbinden; verhüllen
bind anknöpfen; festknöpfen; festknüpfen; knoten; verbinden; verknoten abdichten; abschliessen; anbinden; anknöpfen; befestigen; binden; den Mund verbieten; erpressen; fesseln; festbinden; festknöpfen; festknüpfen; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; ketten; knebeln; ködern; mit der Schlinge fangen; schließen; schnüren; sperren; verknoten; verschließen; zumachen; zurren; zusammenbinden; zusammenbringen
bridge aneinanderreihen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; zusammenfügen; zusammenlegen überbrücken
combine aneinanderreihen; fügen; knüpfen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; verkuppeln; zusammenfügen; zusammenlegen aneinanderreihen; gruppieren; ketten; kombinieren; koppeln; vereinen; verketten; zusammenbringen; zusammenfügen; zusammenlegen
connect aneinanderreihen; anknöpfen; festknöpfen; festknüpfen; fügen; knoten; knüpfen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; verknoten; verkuppeln; zusammenfügen; zusammenlegen an einander befestigen; anbinden; aneinanderkuppeln; aneinanderreihen; anhaken; anheften; anhängen; ankoppeln; ankuppeln; anschalten; anschließen; befestigen; beglaubigen; beziehen; durchstellen; einschalten; festhaken; festheften; festmachen; haken; heften; inBeziehungbringen; ineinandergreifen; ineinanderschließen; ketten; koppeln; kuppeln; verketten; weiterleiten; zusammenfügen
couple aneinanderreihen; fügen; knüpfen; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; verkuppeln; zusammenfügen; zusammenlegen aneinanderkuppeln; anhaken; anhängen; ankoppeln; ankuppeln; bumsen; ficken; haken; koppeln; kuppeln; vögeln; zusammenfügen
interlink verbinden
join together aneinanderreihen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; zusammenfügen; zusammenlegen
knot anknöpfen; festknöpfen; festknüpfen; knoten; verbinden; verknoten anbinden; anknöpfen; befestigen; festknöpfen; festmachen; schnüren; verknoten; zusammenbinden
link aneinanderreihen; fügen; knüpfen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; verkuppeln; zusammenfügen; zusammenlegen Link; aneinanderkuppeln; anschließen; verknüpfen; zusammenfügen
link up verbinden anhängen; ankoppeln; anschließen
merge aneinanderreihen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; zusammenfügen; zusammenlegen Hand in Hand gehen; kompilieren; sich verbinden; sich verknüpfen; verschmelzen; zerschmelzen; zusammenfließen; zusammenfügen; zusammenführen; zusammengehen; zusammenlegen; zusammenschmelzen
pledge oneself sich verbinden; verbinden
swathe umwickeln; verbinden; verhüllen einhüllen; hüllen; kamouflieren; verhüllen; verschleiern
tie together anknöpfen; festknöpfen; festknüpfen; knoten; verbinden; verknoten anbinden; anknöpfen; befestigen; festknöpfen; festmachen; schnüren; verknoten; verknüpfen; zusammenbinden
unite aneinanderreihen; fügen; knüpfen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; verkuppeln; zusammenfügen; zusammenlegen aneinanderreihen; anschließen; bei einander bringen; beifügen; bündeln; kombinieren; konzentrieren; koppeln; vereinigen; zusammenballen; zusammenbringen; zusammenfügen; zusammenlegen; zusammenströmen
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
linking Verknüpfen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
joining eintretend; verbindend; verbunden; zutretend
linking eintretend; zutretend

Synoniemen voor "verbinden":


Wiktionary: verbinden

verbinden
verb
  1. Medizin: etwas, jemanden verbinden: etw., jmd. mit einer Binde abdecken, mit einem Verband versorgen
  2. etwas verbinden: etw. mischen, koppeln, kuppeln, zu einem Gefüge oder in eine enge Beziehung zusammenbringen; ineinanderpassen, aneinanderfügen; einen Bund, ein Bündnis, eine Verbindung, eine Beziehung eingehen, abschließen
    • verbinden → join
  3. sich verbinden (reflexiv): reflexiv: sich vereinigen (für Dinge oder Personen), chemisch auch: zusammenkommen, mischen (Stoffe)
  4. jemanden mit etwas, jemandem verbinden: jmdn. am Telefon zu jmdm. weiterleiten
    • verbinden → put
  5. etwas verbinden: etw. zubinden, mit einer Binde oder Ähnlichem versehen, um die optische Wahrnehmung von etw. oder jmdm. zu verhindern
    • verbinden → bind
verbinden
verb
  1. connect things
  2. to connect to something
  3. to join an electrical or telephone line
  4. to join two or more pieces
  5. fuse into a single entity
  6. link together
  7. bring two or more things or activities together
  8. transitive connect
  9. transitive couple
  10. (qualifier) to group together for a common purpose
  11. to combine or blend
  12. to attach (to) or unite (with)
  13. to connect (telephoning)
Cross Translation:
FromToVia
• verbinden → connect; join; interconnect; liaise; alloy ↔ allier — unir par une entente, un pacte. Ce verbe est alors généralement pronominal.
• verbinden → connect; join ↔ associer — Prendre quelqu’un pour compagnon, pour collègue dans une dignité, dans un emploi, dans une entreprise, etc.
• verbinden → bandage; bind; blindfold; flex; be stretched tight; strech; wind up; rack; strain; stress; tense; tighten; have a boner ↔ bander — (familier, fr) Occitanie|fr exaspérer, gonfler.
• verbinden → interconnect ↔ interconnecter — connecter entre eux plusieurs objets ou systèmes.
• verbinden → join; assemble; link together; link up; put together; build; compose; construct; draught; combine; connect; unite; add; append ↔ joindre — approcher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir.
• verbinden → knot; bind; connect; join; tie; tie up; associate; fasten; link ↔ nouer — lier au moyen d’un nœud, d'un lien.
• verbinden → curry-comb; dress; bandage ↔ panser — Soigner une plaie, une blessure, lui faire un pansement.
• verbinden → bind; connect; join; tie; tie up; associate; fasten; link ↔ relier — lier de nouveau, refaire le nœud qui liait et qui est défaire.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van verbunden







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1764 seconde
Page rendered in 1.0 seconds