Overzicht
Duits
Uitgebreide vertaling voor striezen (Duits) in het Engels
striezen:
-
striezen (piesacken; ärgern; triezen; provozieren; schikanieren; reizen; zusetzen)
Conjugations for striezen:
Präsens
- strieze
- striezt
- striezt
- striezen
- striezt
- striezen
Imperfekt
- striezte
- strieztest
- striezte
- striezten
- strieztet
- striezten
Perfekt
- habe gestriezt
- hast gestriezt
- hat gestriezt
- haben gestriezt
- habt gestriezt
- haben gestriezt
1. Konjunktiv [1]
- strieze
- striezest
- strieze
- striezen
- striezet
- striezen
2. Konjunktiv
- striezete
- striezetest
- striezete
- striezeten
- striezetet
- striezeten
Futur 1
- werde striezen
- wirst striezen
- wird striezen
- werden striezen
- werdet striezen
- werden striezen
1. Konjunktiv [2]
- würde striezen
- würdest striezen
- würde striezen
- würden striezen
- würdet striezen
- würden striezen
Diverses
- striez!
- striezt!
- striezen Sie!
- gestriezt
- striezend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor striezen:
| Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| nag | Ekel; Griesgram; Meckerer; Meckerfritze; Nölpeter; Nölsuse; Nörgler; Quengler | |
| Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| nag | piesacken; provozieren; reizen; schikanieren; striezen; triezen; zusetzen; ärgern | beanstanden; drängen; durchstoßen; einhämmern; einrammen; eitern; entgegenarbeiten; entgegenwirken; etwas auf dem Herzen haben; etwas im Magen liegen; faseln; flennen; greinen; hindern; hintertreiben; imMagenliegen; jammern; klagen; klonen; leinern; nerven; nörgeln; quaken; reklamieren; schikanieren; sich beschweren; sichekligbenehmen; streiten; trödeln; vergraulen; wegekeln; wehklagen; wettern; wimmern; winseln; zanken; zwicken |