Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Vertaal ordnen

Vertaal ordnen van Duits naar Engels

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. ordnen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor ordnen (Duits) in het Engels

ordnen:

ordnen werkwoord (ordne, ordnest, ordnet, ordnete, ordnetet, geordnet)

  1. ordnen (gliedern)
    to sort out; to arrange; to assort; to shunt; to sift; to select; to group
    • sort out werkwoord (sorts out, sorted out, sorting out)
    • arrange werkwoord (arranges, arranged, arranging)
    • assort werkwoord (assorts, assorted, assorting)
    • shunt werkwoord (shunts, shunted, shunting)
    • sift werkwoord (sifts, sifted, sifting)
    • select werkwoord (selects, selected, selecting)
    • group werkwoord (groups, grouped, grouping)
  2. ordnen (einteilen; gruppieren; klassifizieren; sortieren)
    to classify
    • classify werkwoord (classifies, classified, classifying)
    to group
    – arrange into a group or groups 1
    • group werkwoord (groups, grouped, grouping)
      • Can you group these shapes together?1
  3. ordnen (einordnen; einteilen; inOrdnungbringen)
    to arrange; to order; to put in order; to range
    • arrange werkwoord (arranges, arranged, arranging)
    • order werkwoord (orders, ordered, ordering)
    • put in order werkwoord (puts in order, put in order, putting in order)
    • range werkwoord (ranges, ranged, ranging)
  4. ordnen (regeln; organisieren; regulieren; steuern)
    to arrange
    • arrange werkwoord (arranges, arranged, arranging)
  5. ordnen
    to lay down
    • lay down werkwoord (lays down, laid down, laying down)
  6. ordnen (strukturieren)
    to structure
    • structure werkwoord (structures, structured, structuring)

Conjugations for ordnen:

Präsens
  1. ordne
  2. ordnest
  3. ordnet
  4. ordnen
  5. ordnt
  6. ordnen
Imperfekt
  1. ordnete
  2. ordnetest
  3. ordnete
  4. ordneten
  5. ordnetet
  6. ordneten
Perfekt
  1. habe geordnet
  2. hast geordnet
  3. hat geordnet
  4. haben geordnet
  5. habt geordnet
  6. haben geordnet
1. Konjunktiv [1]
  1. ordne
  2. ordnest
  3. ordne
  4. ordnen
  5. ordnet
  6. ordnen
2. Konjunktiv
  1. ordnete
  2. ordnetest
  3. ordnete
  4. ordneten
  5. ordnetet
  6. ordneten
Futur 1
  1. werde ordnen
  2. wirst ordnen
  3. wird ordnen
  4. werden ordnen
  5. werdet ordnen
  6. werden ordnen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde ordnen
  2. würdest ordnen
  3. würde ordnen
  4. würden ordnen
  5. würdet ordnen
  6. würden ordnen
Diverses
  1. ordn!
  2. ordnt!
  3. ordnen Sie!
  5. geordnet
  6. ordnend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor ordnen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
group Andrang; Ansturm; Begleitung; Ensemble; Gedränge; Gemeinde; Gemenge; Gesellschaft; Gesellschaftsschicht; Getreibe; Gewühl; Gruppe; Gruppe von Menschen; Horde; Kategorie; Klasse; Kontaktgruppe; Masse; Menge; Menschenmenge; Partei; Schar; Schicht; Schub; Schwarm; Stamm; Stand; Team; Trupp; Truppe; Verteilergruppe; Verteilerliste; Volksmenge
order Anweisung; Auftrag; Befehl; Bestellung; Bändchen; Dienstbefehl; Dienstbefehle; Erlaß; Gebot; Gleichmäßigkeit; Heeresbefehl; Instruktion; Kommando; Lieferung; Orden; Ordnung; Regelmäßigkeit; Reihenfolge; Stapelreihenfolge; Symmetrie; Unterscheidungsmerkmal; Unterscheinungszeichen; Vollmachten; Weisung; Z-Reihenfolge; Zustellung; Zwangsbefehl; militärischer Befehl
range Bandbreite; Bereich; Blickfeld; Flugbereich; Gesichtsfeld; Gesichtskreis; Reichweite; Schießplatz; Schießstand; Schußweite; Spanne
structure Amtsschimmel; Aufbau; Bau; Baugelände; Bauland; Bausektor; Baustelle; Bürokratie; Bürokratismus; Chassis; Einsatz; Einsätze; Erbauung; Errichtung; Fahrgestell; Fensterrahmen; Fläche; Gebiet; Gebilde; Gebäude; Gerüst; Gestell; Grundstück; Haus; Häuser; Komplex; Konstruktion; Leitfaden; Los; Partie; Parzelle; Pfand; Posten; Rahmen; Schoß; Struktur; Teil; Unterpfand
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrange einordnen; einteilen; gliedern; inOrdnungbringen; ordnen; organisieren; regeln; regulieren; steuern Haus einrichten; Maßregeln treffen; abmachen; anordnen; arrangieren; aufbauen; aufstellen; ausmachen; ausrichten; bauen; deichseln; einrichten; einsetzen; erbauen; errichten; festlegen; führen; herrichten; installieren; koordinieren; leiten; lenken; organisieren; regeln; veranstalten; vereinbaren
assort gliedern; ordnen
classify einteilen; gruppieren; klassifizieren; ordnen; sortieren einteilen; klassifizieren; rubrizieren; sortieren; zuteilen
group einteilen; gliedern; gruppieren; klassifizieren; ordnen; sortieren einteilen; gruppieren; klassifizieren
lay down ordnen hinlegen
order einordnen; einteilen; inOrdnungbringen; ordnen Herr sein über; Maßregeln treffen; anfordern; ankündigen; anordnen; anrücken; ansagen; auftragen; austragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; bekanntmachen; bestellen; diktieren; einen Brief diktieren; eingeben; einteilen; erlassen; etwas erlaßen; führen; gebieten; heranrücken; herrschen; herrschen über; insHausliefern; katalogisieren; klassifizieren; kommandieren; kontrollieren; leiten; lenken; liefern; regeln; regieren; senden; steuern; verlesen; verordnen; vorschreiben; zustellen
put in order einordnen; einteilen; inOrdnungbringen; ordnen herrichten
range einordnen; einteilen; inOrdnungbringen; ordnen abwechseln; scharen; variieren; versammeln; wechseln; ändern
select gliedern; ordnen aktivieren; auslesen; auslosen; auswählen; herauspicken; heraussuchen; markieren; selektieren; sichten; sieben; sortieren
shunt gliedern; ordnen einwechseln; umtauschen; umwandeln; umwechseln; umändern; vertauschen; verwechseln; verändern; wechseln
sift gliedern; ordnen filtern; filtrieren; sieben
sort out gliedern; ordnen auslesen; auswählen; herauspicken; heraussuchen; selektieren; sichten; sieben; sortieren
structure ordnen; strukturieren
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
select ausgelesen; ausgesucht; ausgewählt; ergeben; exklusiv; exklusive; lieb; selekt; teuer; wert

Synoniemen voor "ordnen":


Wiktionary: ordnen

ordnen
verb
  1. etwas in eine bestimmte Reihenfolge oder Verteilung bringen
ordnen
verb
  1. to set up, organise
  2. to set in (any) order
  3. to set in (a good) order
Cross Translation:
FromToVia
• ordnen → classify; arrange; order ↔ rangschikken — een bepaalde volgorde in iets aanbrengen
• ordnen → accommodate; adapt; adjust ↔ accommoder — donner, procurer de la commodité.
• ordnen → arrange; cope ↔ arranger — arranger (transitive) (fr)
• ordnen → tune; attune; have available; have at one’s disposal; arrange; fix up; array ↔ disposer — arranger, mettre dans l’ordre le plus convenable.
• ordnen → order; tidy ↔ ordonner — Disposer suivant un certain ordre.
• ordnen → sort; select; pick; divide; separate; segregate; split ↔ trier — séparer ce que l'on souhaite garder et ce que l'on souhaite jeter.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0618 seconde
Page rendered in 1.0 seconds