Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Vertaal lärmen

Vertaal lärmen van Duits naar Engels

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. lärmen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor lärmen (Duits) in het Engels

lärmen:

lärmen werkwoord (lärme, lärmst, lärmt, lärmte, lärmtet, gelärmt)

  1. lärmen (brüllen; poltern)
    to shout; to scream; to yell; to bark; to roar; to bellow; to shriek; to bawl; to rant; to rage; to boom; to cry out; to cry
    • shout werkwoord (shouts, shouted, shouting)
    • scream werkwoord (screams, screamed, screaming)
    • yell werkwoord (yells, yelled, yelling)
    • bark werkwoord (barks, barked, barking)
    • roar werkwoord (roars, roared, roaring)
    • bellow werkwoord (bellows, bellowed, bellowing)
    • shriek werkwoord (shrieks, shrieked, shrieking)
    • bawl werkwoord (bawls, bawled, bawling)
    • rant werkwoord (rants, ranted, ranting)
    • rage werkwoord (rages, raging)
    • boom werkwoord (booms, boomed, booming)
    • cry out werkwoord (cry out, cried out, crying out)
    • cry werkwoord (cries, cried, crying)
  2. lärmen (stampfen; poltern; aufwinden)
    to clump; to clatter
    • clump werkwoord (clumps, clumped, clumping)
    • clatter werkwoord (clatters, clattered, clattering)
  3. lärmen (toben)
    to make noise
    • make noise werkwoord (makes noise, made noise, making noise)
  4. lärmen (poltern; klöppeln; stampfen; aufwinden)
    to clatter
    • clatter werkwoord (clatters, clattered, clattering)

Conjugations for lärmen:

Präsens
  1. lärme
  2. lärmst
  3. lärmt
  4. lärmen
  5. lärmt
  6. lärmen
Imperfekt
  1. lärmte
  2. lärmtest
  3. lärmte
  4. lärmten
  5. lärmtet
  6. lärmten
Perfekt
  1. habe gelärmt
  2. hast gelärmt
  3. hat gelärmt
  4. haben gelärmt
  5. habt gelärmt
  6. haben gelärmt
1. Konjunktiv [1]
  1. lärme
  2. lärmest
  3. lärme
  4. lärmen
  5. lärmet
  6. lärmen
2. Konjunktiv
  1. lärmte
  2. lärmtest
  3. lärmte
  4. lärmten
  5. lärmtet
  6. lärmten
Futur 1
  1. werde lärmen
  2. wirst lärmen
  3. wird lärmen
  4. werden lärmen
  5. werdet lärmen
  6. werden lärmen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde lärmen
  2. würdest lärmen
  3. würde lärmen
  4. würden lärmen
  5. würdet lärmen
  6. würden lärmen
Diverses
  1. lärm!
  2. lärmt!
  3. lärmen Sie!
  5. gelärmt
  6. lärmend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor lärmen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bark Bast; Baumrinde; Borke; Rinde; Schale
boom Aufschwung; Ausbruch; Ausladung; Blüte; Bums; Explosion; Fall; Fortschritt; Hausse; Hochkonjunktur; Knall; Krach; Plumps; Schuß; Steigen; Wachstum; Wuchs; Zunahme; plötzlliche Enladung
clatter Geklapper; Geklirr; Gepolter; Klapper; Rassel
clump Büschel
cry Ausruf; Ruf; Schrei
rage Erbitterung; Fimmel; Furie; Grimm; Grimmigkeit; Koller; Manie; Rage; Raserei; Tobsucht; Verrücktheit; Wut; Zorn
roar Aufruhr; Gebrüll; Gekreisch; Geschrei; Krach; Radau; Spektakel; Trara; Trubel; Tumult
scream Ausruf; Brüller; Fehler; Irrtum; Ruf; Schnitzer; Schrei
shout Johlen
shriek Ausruf; Ruf; Schrei
yell Ausruf; Kampfruf; Kriegsruf; Ruf; Schrei
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bark brüllen; lärmen; poltern bellen; kläffen
bawl brüllen; lärmen; poltern anschnauzen; anschreien; ausfahren; ausschimpfen; beschimpfen; brüllen; donnern; ferkeln; meckern; rasen; sauen; schallen; schelten; schimpfen; toben; tosen; wettern; wüten
bellow brüllen; lärmen; poltern bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen
boom brüllen; lärmen; poltern ballern; bis Hochkonjunktur kommen; blühen; bumsen; donnern; florieren; gedeihen; knallen; krachen; schmettern
clatter aufwinden; klöppeln; lärmen; poltern; stampfen schmettern; schnalzen
clump aufwinden; lärmen; poltern; stampfen
cry brüllen; lärmen; poltern brüllen; flennen; greinen; heulen; jammern; kreischen; plärren; schreien; wehklagen; weinen
cry out brüllen; lärmen; poltern aufschreien; bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; kreischen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; sich ausheulen; sich ausweinen; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen
make noise lärmen; toben
rage brüllen; lärmen; poltern ausfahren; brüllen; donnern; ferkeln; fluchen; keifen; rasen; sauen; schallen; schelten; schimpfen; toben; tosen; wettern; wüten
rant brüllen; lärmen; poltern ausfahren; brüllen; donnern; ferkeln; rasen; sauen; schallen; schelten; schimpfen; schmettern; toben; tosen; wettern; wüten
roar brüllen; lärmen; poltern ausschimpfen; bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; jauchzen; johlen; jubeln; kläffen; lautauf schreien; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen
scream brüllen; lärmen; poltern ausfahren; bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; plärren; poltern; rasen; sausen; schallen; schelten; schimpfen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen
shout brüllen; lärmen; poltern anreden; anrufen; ansprechen; bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; jauchzen; johlen; jubeln; kläffen; kreischen; lautauf schreien; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; weinen; wettern; wüten; zischen
shriek brüllen; lärmen; poltern aufschreien; bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; kreischen; plärren; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; weinen; wettern; wüten; zischen
yell brüllen; lärmen; poltern anschnauzen; anschreien; ausfahren; bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; ferkeln; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; kläffen; lautauf schreien; plärren; poltern; rasen; sauen; sausen; schallen; schelten; schimpfen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen

Synoniemen voor "lärmen":


Wiktionary: lärmen

lärmen
verb
  1. (intransitiv) laute, störende Geräusche verursachen

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0593 seconde
Page rendered in 1.0 seconds