Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Vertaal hausen

Vertaal hausen van Duits naar Engels

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. hausen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor hausen (Duits) in het Engels

hausen:

hausen werkwoord (hause, hausst, haust, hauste, haustet, gehaust)

  1. hausen (einquartieren; unterbringen; akkomodieren; )
    to accommodate; to lodge
    – provide housing for 1
    • accommodate werkwoord (accommodates, accommodated, accommodating)
    • lodge werkwoord (lodges, lodged, lodging)
      • We are lodging three foreign students this semester1
    to house
    – provide housing for 1
    • house werkwoord (houses, housed, housing)
      • The immigrants were housed in a new development outside the town1
    to shelter
    – provide shelter for 1
    • shelter werkwoord (shelters, sheltered, sheltering)
      • After the earthquake, the government could not provide shelter for the thousands of homeless people1
    to take in to the house
    • take in to the house werkwoord (takes in to the house, took in to the house, taking in to the house)
  2. hausen (herausschreien; rasen; schreien; )
    to shriek; to bellow; to yell; to shout; to scream; to cry out; to roar
    • shriek werkwoord (shrieks, shrieked, shrieking)
    • bellow werkwoord (bellows, bellowed, bellowing)
    • yell werkwoord (yells, yelled, yelling)
    • shout werkwoord (shouts, shouted, shouting)
    • scream werkwoord (screams, screamed, screaming)
    • cry out werkwoord (cry out, cried out, crying out)
    • roar werkwoord (roars, roared, roaring)

Conjugations for hausen:

Präsens
  1. hause
  2. hausst
  3. haust
  4. hausen
  5. haust
  6. hausen
Imperfekt
  1. hauste
  2. haustest
  3. hauste
  4. hausten
  5. haustet
  6. hausten
Perfekt
  1. habe gehaust
  2. hast gehaust
  3. hat gehaust
  4. haben gehaust
  5. habt gehaust
  6. haben gehaust
1. Konjunktiv [1]
  1. hause
  2. hausest
  3. hause
  4. hausen
  5. hauset
  6. hausen
2. Konjunktiv
  1. hauste
  2. haustest
  3. hauste
  4. hausten
  5. haustet
  6. hausten
Futur 1
  1. werde hausen
  2. wirst hausen
  3. wird hausen
  4. werden hausen
  5. werdet hausen
  6. werden hausen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde hausen
  2. würdest hausen
  3. würde hausen
  4. würden hausen
  5. würdet hausen
  6. würden hausen
Diverses
  1. hause!
  2. haust!
  3. hausen Sie!
  5. gehaust
  6. hausend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor hausen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
house Betrieb; Firma; Gebäude; Genossenschaft; Gesellschaftsfirma; Haus; Heim; Häuschen; Häuser; Hütte; Schoß; Sitz; Wohnort; Wohnsitz; Wohnung; Zuhause
lodge Freimaurerei; Freimaurerloge; Schauplatz
roar Aufruhr; Gebrüll; Gekreisch; Geschrei; Krach; Radau; Spektakel; Trara; Trubel; Tumult
scream Ausruf; Brüller; Fehler; Irrtum; Ruf; Schnitzer; Schrei
shelter Abdach; Akkommodation; Anlaufstelle; Asyl; Auffangstelle; Beschützung; Bleibe; Freistätte; Geborgenheit; Heim; Logis; Luftschutzkeller; Obdach; Protrektion; Quartier; Schirmdach; Schlupfloch; Schlupfwinkel; Schutz; Sicherheit; Tierheim; Unterkommen; Unterkunft; Unterschlupf; Unterstand; Versteck; Vordach; Wohnraumbeschaffung; Wohnung; Zuflucht; Zufluchtshafen; Zufluchtsort; Zufluchtstätte
shout Johlen
shriek Ausruf; Ruf; Schrei
yell Ausruf; Kampfruf; Kriegsruf; Ruf; Schrei
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accommodate akkomodieren; beherbergen; einquartieren; hausen; leben; unterbringen; wohnen
bellow bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen brüllen; herausschreien; heulen; johlen; kläffen; lärmen; poltern; schreien; skandieren
cry out bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen aufschreien; brüllen; herausschreien; kreischen; lärmen; poltern; sich ausheulen; sich ausweinen
house akkomodieren; beherbergen; einquartieren; hausen; leben; unterbringen; wohnen
lodge akkomodieren; beherbergen; einquartieren; hausen; leben; unterbringen; wohnen akkomodieren; beherbergen; bei jemandem wohnen; einquartieren; jemandem Unterkunft bieten; leben; unterbringen; wohnen
roar bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen ausschimpfen; brüllen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; kläffen; lautauf schreien; lärmen; poltern; schreien; skandieren; toben
scream bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen ausfahren; brüllen; donnern; herausschreien; johlen; kläffen; lärmen; plärren; poltern; rasen; schallen; schelten; schimpfen; schreien; toben; tosen; wüten
shelter akkomodieren; beherbergen; einquartieren; hausen; leben; unterbringen; wohnen akkomodieren; beherbergen; einquartieren; jemandem Unterkunft bieten; sich verstecken; unterbringen; zuflücten
shout bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen anreden; anrufen; ansprechen; brüllen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; kläffen; kreischen; lautauf schreien; lärmen; poltern; schreien; toben; weinen
shriek bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen aufschreien; brüllen; herausschreien; heulen; johlen; kläffen; kreischen; lärmen; plärren; poltern; schreien; weinen
take in to the house akkomodieren; beherbergen; einquartieren; hausen; leben; unterbringen; wohnen
yell bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen anschnauzen; anschreien; ausfahren; brüllen; donnern; ferkeln; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; kläffen; lautauf schreien; lärmen; plärren; poltern; rasen; sauen; schallen; schelten; schimpfen; schreien; toben; tosen; wettern; wüten

Synoniemen voor "hausen":


Wiktionary: hausen

hausen
verb
  1. -
Cross Translation:
FromToVia
• hausen → dwell; live; reside ↔ demeurer — Habiter
• hausen → inhabit; dwell; live; reside; stay ↔ habiter — Faire sa demeure,... (Sens général).
• hausen → dwell; live; reside; stay ↔ loger — Séjourner, avoir sa demeure habituelle ou temporaire dans un logis







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0644 seconde
Page rendered in 1.0 seconds