Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Vertaal gerissen

Vertaal gerissen van Duits naar Engels

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. gerissen:
  2. reißen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor gerissen (Duits) in het Engels

gerissen:

gerissen bijvoeglijk naamwoord

  1. gerissen (zerrissen; eingerissen)
    torn; ruptured
  2. gerissen (gewieft; schlau; pfiffig)
    smart; canny; shrewd; wily; sly
    • smart bijvoeglijk naamwoord
    • canny bijvoeglijk naamwoord
    • shrewd bijvoeglijk naamwoord
    • wily bijvoeglijk naamwoord
    • sly bijvoeglijk naamwoord
  3. gerissen (aufgeweckt; schlagfertig; pfiffig; )
    perky; astute; clever; resourceful; wily; sharp; smart
    bright
    – characterized by quickness and ease in learning 1
    • bright bijvoeglijk naamwoord
      • some children are brighter in one subject than another1
  4. gerissen (hinterhältig; gemein; geschliffen; )
    vicious; mean; nasty; shrewd; cunning; sly; underhand; vile; slippery; false; sharp; low
    • vicious bijvoeglijk naamwoord
    • mean bijvoeglijk naamwoord
    • nasty bijvoeglijk naamwoord
    • shrewd bijvoeglijk naamwoord
    • cunning bijvoeglijk naamwoord
    • sly bijvoeglijk naamwoord
    • underhand bijvoeglijk naamwoord
    • vile bijvoeglijk naamwoord
    • slippery bijvoeglijk naamwoord
    • false bijvoeglijk naamwoord
    • sharp bijvoeglijk naamwoord
    • low bijvoeglijk naamwoord
  5. gerissen (listig; link; schlau; )
    roguish; sly; cunning; slick
    • roguish bijvoeglijk naamwoord
    • sly bijvoeglijk naamwoord
    • cunning bijvoeglijk naamwoord
    • slick bijvoeglijk naamwoord
  6. gerissen (hinterhältig; bösartig; böse; )
    roguish; villainous; blackguardly; scoundrelly
  7. gerissen (intelligent; klug; nett; )
    clever; intelligent; wise; ingenious; sagacious; astute; smart; skilful; sly; wily; crafty; shrewd; skillful
    bright
    – characterized by quickness and ease in learning 1
    • bright bijvoeglijk naamwoord
      • some children are brighter in one subject than another1
  8. gerissen (clever; pfiffig; spitzfindig; listig)
    astute; resourceful; crafty; clever; shrewd; wily; smart; sly
  9. gerissen (pfiffig; durchtrieben; verschlagen; )
    shrewd; cunning; sly
    • shrewd bijvoeglijk naamwoord
    • cunning bijvoeglijk naamwoord
    • sly bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor gerissen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cunning Abgefeimtheit; Arglist; Durchtriebenheit; Falschheit; Finesse; Geriebenheit; Gerissenheit; Geschliffenheit; Gewandtheit; Gewieftheit; Gewiegtheit; Hinterlist; Listigkeit; Niederträchtigkeit; Pfiffigkeit; Raffinement; Schlauheit; Spitzfindigkeit; Verschlagenheit
low Depression; Niedrigstrekord; Tief; Tiefenrekord; Tiefpunkt; Tiefstand; emotionale Krisis
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
low blöken; muhen
mean annehmen; anstreben; beabsichtigen; bedeuten; bezwecken; der Meinung sein; erstreben
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
astute aufgeweckt; ausgekocht; ausgeschlafen; behende; clever; dreist; durchtrieben; flink; flott; gerissen; gescheit; geschickt; gewandt; gewichst; gewiegt; geübt; glatt; helle; hinterlistig; intelligent; klug; listig; nett; pfiffig; scharfsinnig; schlagfertig; schlau; schneidig; spitzfindig; verschmitzt; witzig
canny gerissen; gewieft; pfiffig; schlau
clever aufgeweckt; ausgekocht; ausgeschlafen; behende; clever; dreist; durchtrieben; flink; flott; gerissen; gescheit; geschickt; gewandt; gewichst; gewiegt; geübt; glatt; helle; hinterlistig; intelligent; klug; listig; nett; pfiffig; scharfsinnig; schlagfertig; schlau; schneidig; spitzfindig; verschmitzt; witzig aufgeweckt; ausgekocht; ausgelernt; ausgeschlafen; behende; brillant; clever; einsichtsvoll; erfinderisch; fachmännisch; flink; fähig; gebildet; geistreich; gekonnt; gelehrt; genial; gerieben; gescheit; geschickt; geschult; geschwind; gewandt; geübt; handlich; hastig; hochgelehrt; intelligent; klug; kundig; pfiffig; rasch; sachverständig; scharfsichtig; scharfsinnig; schlagfertig; schlau; schleunig; schnell; spitzfindig; tüchtig; vernünftig; weise
cunning abgefeimt; ausgekocht; berechnend; bösartig; böse; doppelzüngig; durchtrieben; falsch; gehässig; gemein; gerieben; gerissen; geschliffen; gewandt; gewichst; gewiegt; glatt; heimtückisch; hinterhältig; hinterlistig; link; listig; niederträchtig; pfiffig; raffiniert; schlau; schuftig; schurkisch; spitzfindig; tückisch; verräterisch; verschlagen; verschmitzt; verstohlen berechnend; eigennützig; feucht; frivol; gewissenlos; glitschig; lasterhaft; obszön; schamlos; schlüpfrig; schmierig; schmutzig; schweinisch; sittenlos; unanständig; unehrenhaft; unflätig; unmoralisch; unsauber; unsittlich; unzüchtig; widerlich
ingenious aufgeweckt; ausgekocht; ausgeschlafen; behende; clever; flink; flott; gerissen; gescheit; geschickt; gewandt; gewichst; gewiegt; geübt; hinterlistig; intelligent; klug; listig; nett; pfiffig; scharfsinnig; schlagfertig; schlau; spitzfindig; witzig aufgeweckt; ausgekocht; ausgelernt; behende; erfinderisch; fachmännisch; fähig; geistreich; gekonnt; genial; gescheit; geschickt; geschult; gewandt; geübt; handlich; klug; kundig; sachverständig; scharfsichtig; scharfsinnig; schlau; sinnreich; tüchtig; vernünftig
intelligent aufgeweckt; ausgekocht; ausgeschlafen; behende; clever; flink; flott; gerissen; gescheit; geschickt; gewandt; gewichst; gewiegt; geübt; hinterlistig; intelligent; klug; listig; nett; pfiffig; scharfsinnig; schlagfertig; schlau; spitzfindig; witzig brillant; einsichtsvoll; gebildet; gelehrt; genial; gescheit; geschickt; geschult; hochgelehrt; intelligent; klug; sachverständig; scharfsinnig; schlau; vernünftig; weise
mean ausgekocht; bösartig; böse; doppelzüngig; durchtrieben; falsch; gehässig; gemein; gerieben; gerissen; geschliffen; gewandt; gewichst; glatt; heimtückisch; hinterhältig; hinterlistig; listig; niederträchtig; raffiniert; schlau; schuftig; schurkisch; tückisch; verräterisch; verschlagen; verstohlen alltäglich; banal; boshaft; bösartig; böse; dürftig; einfach; falsch; fingiert; fühllos; gehässig; gemein; gering; gängig; heimtückisch; hinterfotzig; hinterhältig; hinterlistig; kleinlich; landläufig; mies; nicht adlig; niederträchtig; niedrig; nierderträchtig; obszön; platt; schamlos; schelmisch; scheußlich; schlecht; schlimm; schlüpfrig; schmutzig; schmählich; schofel; schuftig; schurkisch; schwach; schweinisch; schwächlich; schäbig; schändlich; seicht; tief; trivial; tückisch; unedel; verbrecherisch; verrucht; verächtlich; winzig; öffentlich; übel
nasty ausgekocht; bösartig; böse; doppelzüngig; durchtrieben; falsch; gehässig; gemein; gerieben; gerissen; geschliffen; gewandt; gewichst; glatt; heimtückisch; hinterhältig; hinterlistig; listig; niederträchtig; raffiniert; schlau; schuftig; schurkisch; tückisch; verräterisch; verschlagen; verstohlen abgestanden; banal; bäuerisch; bösartig; böse; derb; dick; dubios; dumpf; dumpfig; dürftig; ekelhaft; eklig; falsch; faul; fett; fettartig; fettig; fraglich; fragwürdig; garstig; gemein; gespenstisch; glitschig; grob; gruselig; heimtückisch; hinterfotzig; hinterhältig; hinterlistig; häßlich; mies; nicht adlig; niederträchtig; niedrig; obskur; obszön; platt; rüde; schal; schamlos; schelmisch; scheußlich; schikanös; schlecht; schlimm; schlüpfrig; schmierig; schmuddelig; schmutzig; schmählich; schofel; schuftig; schurkisch; schwach; schweinisch; schwächlich; schäbig; schändlich; seicht; teuflisch; tief; trivial; tückisch; unedel; ungeschlacht; unheimlich; verbrecherisch; verdächtig; verrucht; widerlich; winzig; öffentlich; übel
perky aufgeweckt; ausgekocht; ausgeschlafen; behende; clever; dreist; durchtrieben; flink; flott; gerissen; gescheit; geschickt; gewandt; gewichst; geübt; glatt; helle; klug; pfiffig; scharfsinnig; schlagfertig; schlau; schneidig; spitzfindig; verschmitzt
resourceful aufgeweckt; ausgekocht; ausgeschlafen; behende; clever; dreist; durchtrieben; flink; flott; gerissen; gescheit; geschickt; gewandt; gewichst; geübt; glatt; helle; klug; listig; pfiffig; scharfsinnig; schlagfertig; schlau; schneidig; spitzfindig; verschmitzt ausgekocht; erfinderisch; fachmännisch; gekonnt; genial; gescheit; klug; kundig; sachverständig; scharfsinnig; sinnreich; vernünftig
roguish abgefeimt; ausgekocht; berechnend; bösartig; böse; durchtrieben; falsch; gerissen; gewandt; gewichst; hinterhältig; hinterlistig; link; listig; niederträchtig; raffiniert; schlau; schuftig; schurkisch; spitzfindig; teuflisch; verrucht; verräterisch; verschlagen; verschmitzt drollig; humoristisch; komisch; leer; ohne Aufgabe; ohne Auftrag; schalkhaft; schelmisch; spaßhaft; witzig
ruptured eingerissen; gerissen; zerrissen angeschlagen; bankrott; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; ruiniert; schadhaft; zerbrochen; zerrissen
sagacious aufgeweckt; ausgekocht; ausgeschlafen; behende; clever; flink; flott; gerissen; gescheit; geschickt; gewandt; gewichst; gewiegt; geübt; hinterlistig; intelligent; klug; listig; nett; pfiffig; scharfsinnig; schlagfertig; schlau; spitzfindig; witzig
shrewd aufgeweckt; ausgekocht; ausgeschlafen; behende; bösartig; böse; clever; doppelzüngig; durchtrieben; falsch; flink; flott; gehässig; gemein; gerieben; gerissen; gescheit; geschickt; geschliffen; gewandt; gewichst; gewieft; gewiegt; geübt; glatt; heimtückisch; hinterhältig; hinterlistig; intelligent; klug; listig; nett; niederträchtig; pfiffig; raffiniert; scharfsinnig; schlagfertig; schlau; schuftig; schurkisch; spitzfindig; tückisch; verräterisch; verschlagen; verschmitzt; verstohlen; witzig berechnend; eigennützig
skilful aufgeweckt; ausgekocht; ausgeschlafen; behende; clever; flink; flott; gerissen; gescheit; geschickt; gewandt; gewichst; gewiegt; geübt; hinterlistig; intelligent; klug; listig; nett; pfiffig; scharfsinnig; schlagfertig; schlau; spitzfindig; witzig aufgeweckt; ausgelernt; behende; bewandert; erfahren; fachmännisch; flink; fähig; geistreich; gekonnt; gescheit; geschickt; geschult; geschwind; gewandt; geübt; handlich; hastig; klug; kundig; meisterhaft; pfiffig; raffiniert; rasch; sachverständig; scharfsichtig; scharfsinnig; schlau; schleunig; schnell; spitzfindig; tauglich; treffend; tüchtig
skillful aufgeweckt; ausgekocht; ausgeschlafen; behende; clever; flink; flott; gerissen; gescheit; geschickt; gewandt; gewichst; gewiegt; geübt; hinterlistig; intelligent; klug; listig; nett; pfiffig; scharfsinnig; schlagfertig; schlau; spitzfindig; witzig aufgeweckt; ausgelernt; behende; bewandert; erfahren; fachmännisch; flink; fähig; geistreich; gekonnt; gescheit; geschickt; geschult; geschwind; gewandt; geübt; handlich; hastig; klug; kundig; meisterhaft; pfiffig; raffiniert; rasch; sachverständig; scharfsichtig; scharfsinnig; schlau; schleunig; schnell; spitzfindig; tauglich; treffend; tüchtig
slick abgefeimt; ausgekocht; berechnend; durchtrieben; falsch; gerissen; gewandt; gewichst; hinterhältig; hinterlistig; link; listig; raffiniert; schlau; spitzfindig; verschlagen; verschmitzt geleckt; geputzt; geschliffen; piekfein; poliert
slippery ausgekocht; bösartig; böse; doppelzüngig; durchtrieben; falsch; gehässig; gemein; gerieben; gerissen; geschliffen; gewandt; gewichst; glatt; heimtückisch; hinterhältig; hinterlistig; listig; niederträchtig; raffiniert; schlau; schuftig; schurkisch; tückisch; verräterisch; verschlagen; verstohlen feucht; frivol; gewissenlos; glatt; glitschig; lasterhaft; obszön; rutschgefährlich; schamlos; schleudergefährlich; schlüpfrig; schmierig; schmutzig; schweinisch; sittenlos; unanständig; unehrenhaft; unflätig; unmoralisch; unsauber; unsittlich; unzüchtig; widerlich
smart aufgeweckt; ausgekocht; ausgeschlafen; behende; clever; dreist; durchtrieben; flink; flott; gerissen; gescheit; geschickt; gewandt; gewichst; gewieft; gewiegt; geübt; glatt; helle; hinterlistig; intelligent; klug; listig; nett; pfiffig; scharfsinnig; schlagfertig; schlau; schneidig; spitzfindig; verschmitzt; witzig anmutig; ansehnlich; apart; aufgeweckt; brillant; clever; einsichtsvoll; elegant; fein; fiffig; galant; gebildet; gelehrt; genial; gepflegt; gerieben; gescheit; geschickt; geschmacksvoll; geschmeidig; geschult; grazil; graziös; hochgelehrt; intelligent; klug; lebendig; lebhaft; munter; pfiffig; piekfein; quick; sachverständig; scharfsichtig; scharfsinnig; schick; schlagfertig; schlau; schleimig; stilvoll; vernünftig; wach; wacker; weise
torn eingerissen; gerissen; zerrissen angeschlagen; bankrott; beschädigt; defekt; durchgebrochen; entzwei; gebrochen; kaputt; kaputtgebrochen; ramponiert; ruiniert; schadhaft; zerbrochen; zerrissen
vicious ausgekocht; bösartig; böse; doppelzüngig; durchtrieben; falsch; gehässig; gemein; gerieben; gerissen; geschliffen; gewandt; gewichst; glatt; heimtückisch; hinterhältig; hinterlistig; listig; niederträchtig; raffiniert; schlau; schuftig; schurkisch; tückisch; verräterisch; verschlagen; verstohlen arg; boshaft; bösartig; böse; doppelzüngig; ergrimmt; erzürnt; falsch; fehlerhaft; geladen; giftig; grimmig; handelen mit schlechten Gedanken; heimtückisch; hinterfotzig; hinterhältig; hinterlistig; jähzornig; maliziös; sauer; schlecht; schlimm; tückisch; unwirsch; verbissen; wütend; zornig; ärgerlich

Synoniemen voor "gerissen":


Wiktionary: gerissen

gerissen
adjective
  1. auf unsympathische Weise schlau, geschäftstüchtig
gerissen
adjective
  1. sly
  2. cunning, wily
  3. Quick at seeing how to gain advantage
  4. artfully cunning; secretly mischievous; wily
  5. adept at using deception

gerissen vorm van reißen:

reißen werkwoord (reiße, reißest, reißt, riß, rißt, gerissen)

  1. reißen (ziehen; zerren)
    to pull
    – apply force so as to cause motion towards the source of the motion 1
    • pull werkwoord (pulls, pulled, pulling)
      • pull the string gently1
      • pull the trigger of the gun1
      • pull your knees towards your chin1
    to tug
    – pull hard 1
    • tug werkwoord (tugs, tugged, tugging)
      • The prisoner tugged at the chains1
      • This movie tugs at the heart strings1
  2. reißen (aufreißen; einreißen; aufbrechen)
    rip open; to tear open; to tear
    • rip open werkwoord
    • tear open werkwoord (tears open, tore open, tearing open)
    • tear werkwoord (tears, tore, tearing)
  3. reißen (knabberen; knistern; rascheln)
    to sputter; to crackle
    • sputter werkwoord (sputters, sputtered, sputtering)
    • crackle werkwoord (crackles, crackled, crackling)

Conjugations for reißen:

Präsens
  1. reiße
  2. reißest
  3. reißt
  4. reißen
  5. reißt
  6. reißen
Imperfekt
  1. riß
  2. rißest
  3. riß
  4. rissen
  5. rißt
  6. rissen
Perfekt
  1. habe gerissen
  2. hast gerissen
  3. hat gerissen
  4. haben gerissen
  5. habt gerissen
  6. haben gerissen
1. Konjunktiv [1]
  1. reiße
  2. reißest
  3. reiße
  4. reißen
  5. reißet
  6. reißen
2. Konjunktiv
  1. riße
  2. rißest
  3. riße
  4. rissen
  5. risset
  6. rissen
Futur 1
  1. werde reißen
  2. wirst reißen
  3. wird reißen
  4. werden reißen
  5. werdet reißen
  6. werden reißen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde reißen
  2. würdest reißen
  3. würde reißen
  4. würden reißen
  5. würdet reißen
  6. würden reißen
Diverses
  1. reiß!
  2. reißt!
  3. reißen Sie!
  5. gerissen
  6. reißend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor reißen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pull Anziehen; Pull ausführen; Ruck; Strackziehen; Zug von eine Zigarette
tear Dreieck; Riß; Spalt; Spalte; Triangel; Winkelhaken
tug Schlepper; Trawler; Trosse
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
crackle knabberen; knistern; rascheln; reißen bersten; knistern; meckern; murren; prasseln; rascheln; rauschen; sausen; schwätzen; sich wehren; spritzen; säuseln; zerreißen; zerspringen
pull reißen; zerren; ziehen dahinziehen; fortziehen; masturbieren; mithilfe von Pull übertragen; schleppen; treideln; weiterziehen; zerren; ziehen
rip open aufbrechen; aufreißen; einreißen; reißen
sputter knabberen; knistern; rascheln; reißen brechen; erbrechen; kotzen; meckern; murren; schwätzen; sich erbrechen; sich wehren; sich übergeben; speien; spritzen; spucken; übergeben
tear aufbrechen; aufreißen; einreißen; reißen akzentuieren; aufreißen; betonen; einreissen; tränen; wegreißen; zerfetzen; zerlegen; zerreißen
tear open aufbrechen; aufreißen; einreißen; reißen abbrechen; aufbrechen; aufbringen; auflösen; aufreißen; aufsperren; aufstoßen; aufteilen; auseinandernehmen; dekodieren; entehen; entfesseln
tug reißen; zerren; ziehen surren; zurren

Synoniemen voor "reißen":


Wiktionary: reißen

reißen
  1. intransitiv: etwas trennt sich gewaltsam in mehrere Teile
  2. transitiv: sehr ruckhaft und heftig an etwas ziehen
  3. transitiv: ein Tier erlegen
  4. transitiv: etwas gewaltsam in mehrere Teile trennen
reißen
verb
  1. rend
  2. become torn
Cross Translation:
FromToVia
• reißen → tear ↔ scheuren — in twee of meer delen trekken
• reißen → jerk ↔ rukken — in een snelle beweging trekken
• reißen → tear; rip ↔ rijten — met een scheurende beweging uit elkaar trekken
• reißen → get torn; tear ↔ afscheuren — door een scheurbeweging van een groter geheel losraken
• reißen → tear; rip ↔ déchirer — Traductions à trier suivant le sens

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1913 seconde
Page rendered in 1.0 seconds