Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Vertaal gehetzt

Vertaal gehetzt van Duits naar Engels

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. gehetzt:
  2. hetzen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor gehetzt (Duits) in het Engels

gehetzt:

gehetzt bijvoeglijk naamwoord

  1. gehetzt (gestreßt; gereizt)
    tense; strained; stressed; uptight
  2. gehetzt (gejagd; gestresst; schnell; )
    hasty; agitated; fluttered; hastily; hurried; in a hurry; nervous; hunted; in haste; in a haste; hurriedly
  3. gehetzt (hastig; hetzig)
    in a hurry; hurriedly; in haste

Vertaal Matrix voor gehetzt:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
agitated gehetzt; gejagd; geschwind; gestresst; hastig; schnell; überstürzt agitiert; aufgebracht; aufgeregt; aufgeweckt; erhitzt; erregt; feurig; frisch; hitzig; lebendig; lebhaft; munter; quick; tüchtig
hasty gehetzt; gejagd; geschwind; gestresst; hastig; schnell; überstürzt gedankenlos; in aller Eile; leichtfertig; unbedachtsam; unbesonnen; unvorsichtig; unüberlegt; überhastet
hunted gehetzt; gejagd; geschwind; gestresst; hastig; schnell; überstürzt
hurried gehetzt; gejagd; geschwind; gestresst; hastig; schnell; überstürzt
nervous gehetzt; gejagd; geschwind; gestresst; hastig; schnell; überstürzt erhitzt; nervös; ängstlich
strained gehetzt; gereizt; gestreßt affektiert; erkünstelt; forciert; gekünstelt; gezwungen; unnatürlich; zwangsmässig
stressed gehetzt; gereizt; gestreßt besorgt; beunruhigt; beängstigt; überarbeitet; überreizt
tense gehetzt; gereizt; gestreßt nerverzerreißend; spannend
uptight gehetzt; gereizt; gestreßt erhitzt; nervös
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hastily gehetzt; gejagd; geschwind; gestresst; hastig; schnell; überstürzt geschwind; hastig; rasch; schnell
hurriedly gehetzt; gejagd; geschwind; gestresst; hastig; hetzig; schnell; überstürzt in aller Eile
in haste gehetzt; gejagd; geschwind; gestresst; hastig; hetzig; schnell; überstürzt in aller Eile
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fluttered gehetzt; gejagd; geschwind; gestresst; hastig; schnell; überstürzt agitiert; aufgebracht; aufgeregt; aufgeweckt; erhitzt; erregt; feurig; frisch; hitzig; lebendig; lebhaft; munter; quick; tüchtig
in a haste gehetzt; gejagd; geschwind; gestresst; hastig; schnell; überstürzt
in a hurry gehetzt; gejagd; geschwind; gestresst; hastig; hetzig; schnell; überstürzt halsüberkopf; in aller Eile

hetzen:

hetzen werkwoord (hetze, hetzt, hetzte, hetztet, gehetzt)

  1. hetzen (hasten; jagen; sich beeilen; )
    to rush; to hurry up; to hasten; to hurry
    • rush werkwoord (rushs, rushed, rushing)
    • hurry up werkwoord (hurries up, hurried up, hurrying up)
    • hasten werkwoord (hastens, hastened, hastening)
    • hurry werkwoord (hurries, hurried, hurrying)
  2. hetzen (eilen; hasten; wetzen)
    to hurry; to hasten; to rush; move it
    • hurry werkwoord (hurries, hurried, hurrying)
    • hasten werkwoord (hastens, hastened, hastening)
    • rush werkwoord (rushs, rushed, rushing)
    • move it werkwoord
  3. hetzen (hochtreiben; jagen; auftreiben; )
    to chase
    • chase werkwoord (chases, chased, chasing)
  4. hetzen (eilen; jagen; hasten; wetzen)
    to rush; to storm
    • rush werkwoord (rushs, rushed, rushing)
    • storm werkwoord (storms, stormed, storming)
  5. hetzen (schnelllaufen; rennen; laufen; )
    to run
    – the act of running; traveling on foot at a fast pace 1
    • run werkwoord (runs, ran, running)
      • he broke into a run1
      • his daily run keeps him fit1
    to sprint; to race
    • sprint werkwoord (sprints, sprinted, sprinting)
    • race werkwoord (races, raced, racing)
  6. hetzen (antreiben; aufreizen; aufpeitschen; aufjagen)
    to goad; to stimulate; to whip up; to drive; nettle; to irritate
    • goad werkwoord (goads, goaded, goading)
    • stimulate werkwoord (stimulates, stimulated, stimulating)
    • whip up werkwoord (whips up, whipped up, whipping up)
    • drive werkwoord (drives, drove, driving)
    • nettle werkwoord
    • irritate werkwoord (irritates, irritated, irritating)
  7. hetzen (rasen; einRennenfahren; hasten; jagen)
    to race; to speed; to run a race
    • race werkwoord (races, raced, racing)
    • speed werkwoord (speeds, speeded, speeding)
    • run a race werkwoord (runs a race, ran a race, running a race)
  8. hetzen (aufhetzen)
    foment; to incite; to stir up; to fan
    • foment werkwoord
    • incite werkwoord (incites, incited, inciting)
    • stir up werkwoord (stirs up, stirred up, stirring up)
    • fan werkwoord (fans, fanned, fanning)
  9. hetzen (spurten; rasen)
    to spurt; to spout
    • spurt werkwoord (spurts, spurted, spurting)
    • spout werkwoord (spouts, spouted, spouting)
  10. hetzen (beeilen; eilen; jagen; hasten; wetzen)
    to stress; to urge on
    • stress werkwoord (stresss, stressed, stressing)
    • urge on werkwoord (urges on, urged on, urging on)
  11. hetzen (eilen; jagen; laufen; )
    to hurry; to get a move on; to rush; to hasten
    • hurry werkwoord (hurries, hurried, hurrying)
    • get a move on werkwoord (gets a move on, got a move on, getting a move on)
    • rush werkwoord (rushs, rushed, rushing)
    • hasten werkwoord (hastens, hastened, hastening)
  12. hetzen (sich beeilen; hasten; eilen; jagen; wetzen)
    to hurry; to rouse; to make haste
    • hurry werkwoord (hurries, hurried, hurrying)
    • rouse werkwoord (rouses, roused, rousing)
    • make haste werkwoord (makes haste, made haste, making haste)

Conjugations for hetzen:

Präsens
  1. hetze
  2. hetzt
  3. hetzt
  4. hetzen
  5. hetzt
  6. hetzen
Imperfekt
  1. hetzte
  2. hetztest
  3. hetzte
  4. hetzten
  5. hetztet
  6. hetzten
Perfekt
  1. habe gehetzt
  2. hast gehetzt
  3. hat gehetzt
  4. haben gehetzt
  5. habt gehetzt
  6. haben gehetzt
1. Konjunktiv [1]
  1. hetze
  2. hetzest
  3. hetze
  4. hetzen
  5. hetzet
  6. hetzen
2. Konjunktiv
  1. hetzte
  2. hetztest
  3. hetzte
  4. hetzten
  5. hetztet
  6. hetzten
Futur 1
  1. werde hetzen
  2. wirst hetzen
  3. wird hetzen
  4. werden hetzen
  5. werdet hetzen
  6. werden hetzen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde hetzen
  2. würdest hetzen
  3. würde hetzen
  4. würden hetzen
  5. würdet hetzen
  6. würden hetzen
Diverses
  1. hetze!
  2. hetzt!
  3. hetzen Sie!
  5. gehetzt
  6. hetzend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor hetzen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
chase verfolgung
drive Anregung; Anreiz; Antrieb; Antriebskraft; Arbeitsfähigkeit; Arbeitskraft; Arbeitslust; Auffahrt; Ausfahrt; Ausflug; Autofahrt; Diskettenlaufwerk; Einfahrt; Energie; Erkundung; Erkundungsfahrt; Exkurs; Exkursion; Expedition; Fahrt; Feurigkeit; Geschlechtstrieb; Hatz; Hektik; Herüberfahren; Hetzjagd; Impuls; Inbrunst; Kesseltreiben; Kraft; Laufwerk; Lehrausflug; Leidenschaft; Leidenschaftlichkeit; Leistungsfähigkeit; Marsch; Motor; Rampe; Reise; Reiz; Ritt; Schneidigkeit; Schulausflug; Seele; Spannkraft; Spazierfahrt; Spazierritt; Spritzfahrt; Stimulanz; Studienreise; Tatkraft; Tour; Treibjagd; Trieb; Triebkraft; Zufahrtsstraße
fan Anhänger; Fan; Fanatiker; Fächer; Ventilator; Verehrer; Verehrerin
hurry Dringlichkeit; Eile; Emsigkeit; Gehetz; Hast; Hetze; Raschheit; Schnelligkeit; Tempo; Überstürzung
nettle Brennnessel; Nessel
race Art; Dynastie; Familie; Gattung; Geschlecht; Hardlaufkampf; Rasse; Rennen; Stamm; Stammbuch; Volksstamm; Wettlauf; Wettrennen; kampf; marathon
run Angriff; Ansturm; Anstürmen; Bestürmung; Erstürmung; Hardlaufkampf; Laufmasche; Sturmangriff; Sturmlauf; Stürmen; kampf; marathon
rush Angriff; Ansturm; Anstürmen; Bestürmung; Betrieb; Dringlichkeit; Eile; Emsigkeit; Erstürmung; Feurigkeit; Gedränge; Gedrängtheit; Gehetz; Getreibe; Hast; Hetze; Lebhaftigkeit; Raschheit; Rummel; Schnelligkeit; Sturmangriff; Sturmlauf; Stürmen; Tempo; Temprament; Zulauf; reges Leben; starkeVerkehr; Überbeschäftigung; Überstürzung
speed Beschleunigung; Eile; Fahrgeschwindigkeit; Geschwindigkeit; Hast; Höchstgeschwindigkeit; Reisegeschwindigkeit; Schnelligkeit; Spitzengeschwindigkeit; Tempo
spout Schnabel; Schnauze; Tülle
sprint Spurt; sprint
spurt Spurt
storm Notwehr; Sturmwind; Unwetter; Wind
stress Anspannung; Hektik; Streß; emotionale Spannung
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
chase anspornen; antreiben; aufhetzen; aufjagen; aufscheuchen; aufstacheln; auftreiben; aufwirbeln; hetzen; hochdrehen; hochtreiben; jagen erstreben; folgen; hinterherkommen; nacheifern; nachfolgen; nachgehen; nachjagen; nachkommen; nachstreben; streben nach; verfolgen
drive antreiben; aufjagen; aufpeitschen; aufreizen; hetzen ankurbeln; anregen; antreiben; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; auspfählen; einhämmern; einrammen; ermuntern; ermutigen; fahren; fundieren; lenken; rammen; reiten; reizen; schlagen; steuern; stimulieren; verbessern; zusprechen
fan aufhetzen; hetzen anblasen
foment aufhetzen; hetzen
get a move on eilen; fangen; fegen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rennen; springen; sprinten; spritzen; stürzen; tragen; wetzen
goad antreiben; aufjagen; aufpeitschen; aufreizen; hetzen
hasten beeilen; eilen; fangen; fegen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rennen; sich beeilen; springen; sprinten; spritzen; sputen; stürzen; tragen; wetzen beeilen; beschleunigen; eilen; hasten; jagen; laufen; rennen
hurry beeilen; eilen; fangen; fegen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rennen; sich beeilen; springen; sprinten; spritzen; sputen; stürzen; tragen; wetzen Tempo machen; eilen; hasten; jagen; laufen; rennen
hurry up beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; sich beeilen; sputen; wetzen
incite aufhetzen; hetzen anfeuern; anheizen; animieren; anspitzen; anspornen; antreiben; aufhetzen; aufpeitschen; aufputschen; aufstacheln; aufwiegeln; ermuntern; ermutigen; jemand motivieren; motivieren; stimulieren
irritate antreiben; aufjagen; aufpeitschen; aufreizen; hetzen auf die Nerven gehen; belästigen; erregen; irritieren; prickeln; reizen; stören; ärgern
make haste eilen; hasten; hetzen; jagen; sich beeilen; wetzen
move it eilen; hasten; hetzen; wetzen
nettle antreiben; aufjagen; aufpeitschen; aufreizen; hetzen
race eilen; einRennenfahren; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen durchfallen; ein Rennen fahren; rennen; schnell laufen
rouse eilen; hasten; hetzen; jagen; sich beeilen; wetzen aktivieren; beleben; neu beleben; reanimieren
run eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen Laufmaschen bekommen; administrieren; ausführen; bewirtschaften; fließen; gehen; in Strömen nierderstürzen; ineinander überlaufen; rennen; schnell laufen; sich aufmachen; sich verwischen; strömen; triefen; verschwimmen; verwalten; verwischen
run a race einRennenfahren; hasten; hetzen; jagen; rasen ein Rennen fahren; rennen
rush beeilen; eilen; fangen; fegen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rennen; sich beeilen; springen; sprinten; spritzen; sputen; stürzen; tragen; wetzen anstürmen; bestürmen; eilen; hasten; jagen; laufen; rennen; stürmen
speed einRennenfahren; hasten; hetzen; jagen; rasen
spout hetzen; rasen; spurten ausblasen; ausspritzen; gellen; spritzen; äußern
sprint eilen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürzen; traben; wettlaufen; wetzen rennen
spurt hetzen; rasen; spurten ausblasen; ausspritzen; spritzen; spurten
stimulate antreiben; aufjagen; aufpeitschen; aufreizen; hetzen aktivieren; anfeuern; animieren; anregen; anreizen; anspornen; antreiben; aufmuntern; aufreizen; aufwinden; beleben; erhitzen; ermuntern; ermutigen; erregen; fördern; hervorrufen; jemand motivieren; jemanden zu etwas ermuntern; kitzeln; knuddeln; kosen; motivieren; neubeleben; prickeln; provuzieren; reizen; schmeicheln; stimulieren; unterstützen; wecken
stir up aufhetzen; hetzen anblasen; anfachen; anregen; anreizen; anschüren; anspitzen; anspornen; aufhetzen; aufpeitschen; aufputschen; aufreizen; aufstacheln; aufwiegeln; aufwinden; einen Aufruhr machen; erhitzen; erregen; kitzeln; knuddeln; kosen; prickeln; reizen; schmeicheln; schüren; stimulieren
storm eilen; hasten; hetzen; jagen; wetzen anfallen; angreifen; anstürmen; ausfahren; belagern; bestürmen; brüllen; donnern; fluchen; keifen; rasen; schelten; schimpfen; stürmen; toben; tosen; wüten
stress beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; wetzen Nachdruck verleihen
urge on beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; wetzen akzentuieren; betonen
whip up antreiben; aufjagen; aufpeitschen; aufreizen; hetzen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rush aus Rohr

Synoniemen voor "hetzen":


Wiktionary: hetzen

hetzen
verb
  1. to complain
  2. hurry
  3. cause something or someone to move with unusual haste
  4. cause someone to act with unusual haste
  5. incite an attack by
Cross Translation:
FromToVia
• hetzen → hurry; hasten ↔ dépêcher — Se hâter (Sens général)

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0727 seconde
Page rendered in 1.0 seconds