Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Vertaal festgebunden

Vertaal festgebunden van Duits naar Engels

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. festgebunden:
  2. festbinden:

Duits

Uitgebreide vertaling voor festgebunden (Duits) in het Engels

festgebunden:

festgebunden bijvoeglijk naamwoord

  1. festgebunden (angekettet; zusammengebunden)
    tied up; cuffed
  2. festgebunden (gefasciniert; angekettet; zusammengebunden)
    fascinated; intrigued

Vertaal Matrix voor festgebunden:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fascinated angekettet; festgebunden; gefasciniert; zusammengebunden
tied up angekettet; festgebunden; zusammengebunden angeheitert; aufgebunden; eifrig; emsig; existent; fleißig; flott; freudig; freudvoll; frisch; fröhlich; gedrängt; geräuschvoll; geschäftig; gesellig; heiter; lebendig; lebhaft; lustig; munter; quick; vergnüglich; üppig
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cuffed angekettet; festgebunden; zusammengebunden angekettet; angeschlossen
intrigued angekettet; festgebunden; gefasciniert; zusammengebunden angekettet; angeschlossen

festgebunden vorm van festbinden:

festbinden werkwoord (binde fest, bindest fest, bindet fest, band fest, bandet fest, festgebunden)

  1. festbinden (festmachen; befestigen; verankern; )
    to secure; to tie up; to fasten
    • secure werkwoord (secures, secured, securing)
    • tie up werkwoord (ties up, tied up, tying up)
    • fasten werkwoord (fastens, fastened, fastening)
  2. festbinden (anbinden; binden; festmachen; )
    to tie up
    • tie up werkwoord (ties up, tied up, tying up)
  3. festbinden (ködern; ketten; festschnallen; )
    to tie; to tie up; to join; to fasten; to bind
    • tie werkwoord (ties, tied, tying)
    • tie up werkwoord (ties up, tied up, tying up)
    • join werkwoord (joins, joined, joining)
    • fasten werkwoord (fastens, fastened, fastening)
    • bind werkwoord (binds, binding)
  4. festbinden (zurren; schnüren; festlegen; )
    to tie; to bind; to lash
    • tie werkwoord (ties, tied, tying)
    • bind werkwoord (binds, binding)
    • lash werkwoord (lashes, lashed, lashing)
  5. festbinden (anlegen; festmachen; heften; )
    to anchor
    – fix firmly and stably 1
    • anchor werkwoord (anchors, anchored, anchoring)
      • anchor the lamppost in concrete1
    to moor; to tie up; to fasten
    • moor werkwoord (moors, moored, mooring)
    • tie up werkwoord (ties up, tied up, tying up)
    • fasten werkwoord (fastens, fastened, fastening)

Conjugations for festbinden:

Präsens
  1. binde fest
  2. bindest fest
  3. bindet fest
  4. binden fest
  5. bindet fest
  6. binden fest
Imperfekt
  1. band fest
  2. bandest fest
  3. band fest
  4. banden fest
  5. bandet fest
  6. banden fest
Perfekt
  1. habe festgebunden
  2. hast festgebunden
  3. hat festgebunden
  4. haben festgebunden
  5. habt festgebunden
  6. haben festgebunden
1. Konjunktiv [1]
  1. festbinde
  2. festbindest
  3. festbinde
  4. festbinden
  5. festbindet
  6. festbinden
2. Konjunktiv
  1. festbände
  2. festbändest
  3. festbände
  4. festbänden
  5. festbändet
  6. festbänden
Futur 1
  1. werde festbinden
  2. wirst festbinden
  3. wird festbinden
  4. werden festbinden
  5. werdet festbinden
  6. werden festbinden
1. Konjunktiv [2]
  1. würde festbinden
  2. würdest festbinden
  3. würde festbinden
  4. würden festbinden
  5. würdet festbinden
  6. würden festbinden
Diverses
  1. binde fest!
  2. bindet fest!
  3. binden Sie fest!
  5. festgebunden
  6. festbindend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor festbinden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anchor Anhaltspunkt; Anker; Entlastung; Halt; Hilfe; Objektanker; Stütze; Textmarke; Unterstützung; Zuversicht
join Join; Verknüpfung; anfügen
lash Handschlag; Handschläge; Wimper
moor Heide; Heidefeld; Heidekraut; Heidekräuter; Heidekultur; Heidepflanze; Heidestrauch; Heidesträucher
secure sichern
tie Halstuch; Klotz am Bein; Knöpfe; Krawatte; Schal; Schlips
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anchor anbinden; anketten; anlegen; befestigen; einhaken; festbinden; festmachen; heften; verankern ankern; festmachen; verankern
bind anbinden; binden; fesseln; festbinden; festknüpfen; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; ketten; knebeln; ködern; mit der Schlinge fangen; schnüren; zurren abdichten; abschliessen; anbinden; anknöpfen; befestigen; binden; den Mund verbieten; erpressen; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; knebeln; knoten; schließen; schnüren; sperren; verbinden; verknoten; verschließen; zumachen; zusammenbinden; zusammenbringen
fasten anbinden; anketten; anlegen; befestigen; dokumentieren; einhaken; festbinden; festhalten; festknüpfen; festmachen; festschnallen; heften; ketten; knebeln; ködern; mit der Schlinge fangen; schnüren; verankern an einander befestigen; anbinden; andrücken; anhaken; anheften; anhängen; anknöpfen; ankoppeln; ankuppeln; anlegen; befestigen; beglaubigen; den Mund verbieten; einsperren; erpressen; festdrücken; festhaken; festheften; festknöpfen; festmachen; haken; heften; klammern; knebeln; koppeln; kuppeln; schnüren; verknoten; vertäuen; zusammenbinden
join festbinden; festknüpfen; festmachen; festschnallen; ketten; knebeln; ködern; mit der Schlinge fangen; schnüren aneinanderreihen; anfügen; anschließen; begegnen; bei einander bringen; beifügen; beigeben; beilegen; beimischen; beisetzen; beitreten; bündeln; dazukommen; den Mund verbieten; einordnen; erpressen; hineintun; hinzufügen; hinzulegen; hinzumengen; hinzumischen; ketten; knebeln; kombinieren; konzentrieren; koppeln; miterleben; mitmachen; mittun; replizieren; schweißen; sich fügen; tagen; teilhaben; teilnehmen; treffen; vereinigen; verketten; verknüpfen; verschweißen; zufügen; zugeben; zulegen; zusammenbringen; zusammenfügen; zusammenkommen; zusammenlegen; zusammenschweißen; zusammentreffen
lash anbinden; binden; fesseln; festbinden; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; knebeln; schnüren; zurren durchprügeln; verprügeln; zusammenschlagen
moor anbinden; anketten; anlegen; befestigen; einhaken; festbinden; festmachen; heften; verankern anlegen; festmachen; verankern; vertäuen
secure anbinden; anketten; anlegen; befestigen; dokumentieren; festbinden; festhalten; festmachen; heften; verankern abschirmen; an einander befestigen; anbinden; anheften; aufbewahren; befestigen; beglaubigen; bergen; bewahren; deponieren; festhaken; festheften; festmachen; heften; lagern; schützen; sich einer Sache bemächtigen; sich etwas beschaffen; sichern; sicherstellen; speichern
tie anbinden; binden; fesseln; festbinden; festknüpfen; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; ketten; knebeln; ködern; mit der Schlinge fangen; schnüren; zurren anbinden; anketten; anknöpfen; anreihen; aufreien; befestigen; den Mund verbieten; erpressen; fesseln; festknöpfen; festmachen; ketten; knebeln; schnüren; verknoten; zusammenbinden
tie up anbinden; anketten; anlegen; befestigen; binden; dokumentieren; einhaken; festbinden; festhalten; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; festschnallen; heften; ketten; knebeln; ködern; mit der Schlinge fangen; schnüren; verankern; verknoten anbinden; anknöpfen; anlegen; aufbinden; aufknoten; befestigen; den Mund verbieten; erpressen; festknöpfen; festlegen; festmachen; festsetzen; knebeln; schnüren; verknoten; vertäuen; zubinden; zumachen; zusammenbinden
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
secure sicher
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
join auch

Synoniemen voor "festbinden":








Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0354 seconde
Page rendered in 1.0 seconds