Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Vertaal einsetzen

Vertaal einsetzen van Duits naar Engels

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. einsetzen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor einsetzen (Duits) in het Engels

einsetzen:

einsetzen werkwoord (setze ein, setzt ein, setzte ein, setztet ein, eingesetzt)

  1. einsetzen (einführen; introduzieren; einleiten; anfangen; beginnen)
    to introduce; introduce somebody to
  2. einsetzen (Einsatz zeigen)
    apply yourself; show willingness; show enthusiasm
  3. einsetzen (benutzen; gebrauchen; verwenden; )
    apply; to implement; to utilize; to use; to employ; to make use of; to engage; to enforce; to practise; to adopt; avail oneself of; to administer; to take; to practice; to utilise
    • apply werkwoord
    • implement werkwoord (implements, implemented, implementing)
    • utilize werkwoord, Amerikaans (utilizes, utilized, utilizing)
    • use werkwoord (uses, used, using)
    • employ werkwoord (emploies, employed, employing)
    • make use of werkwoord (makes use of, made use of, making use of)
    • engage werkwoord (engages, engaged, engaging)
    • enforce werkwoord (enforces, enforced, enforcing)
    • practise werkwoord, Brits (practises, practised, practising)
    • adopt werkwoord (adopts, adopted, adopting)
    • avail oneself of werkwoord
    • administer werkwoord (administers, administered, administering)
    • take werkwoord (takes, took, taking)
    • practice werkwoord, Amerikaans (practices, practiced, practicing)
    • utilise werkwoord, Brits
  4. einsetzen (anfangen; beginnen; starten; aufnehmen; anheben)
    to begin; to commence; to start; to take off; to undertake; to take on; to set up; to set in motion; to start to; to strike up
    • begin werkwoord (begins, beginning)
    • commence werkwoord (commences, commenced, commencing)
    • start werkwoord (starts, started, starting)
    • take off werkwoord (takes off, took off, taking off)
    • undertake werkwoord (undertakes, undertook, undertaking)
    • take on werkwoord (takes on, took on, taking on)
    • set up werkwoord (sets up, set up, setting up)
    • set in motion werkwoord (sets in motion, set in motion, setting in motion)
    • start to werkwoord (starts to, started to, starting to)
    • strike up werkwoord (strikes up, struck up, striking up)
  5. einsetzen (einstellen)
    appoint; to establish; to install; to institute; to instal
    • appoint werkwoord
    • establish werkwoord (establishes, established, establishing)
    • install werkwoord, Amerikaans (installs, installed, installing)
    • institute werkwoord (institutes, instituted, instituting)
    • instal werkwoord, Brits
  6. einsetzen (starten; beginnen; anfangen; )
    to commence; to set in; to start; to begin; to get under way; to take off; to be off
    • commence werkwoord (commences, commenced, commencing)
    • set in werkwoord (sets in, set in, setting in)
    • start werkwoord (starts, started, starting)
    • begin werkwoord (begins, beginning)
    • get under way werkwoord (gets under way, got under way, getting under way)
    • take off werkwoord (takes off, took off, taking off)
    • be off werkwoord (is off, being off)
  7. einsetzen (gebrauchen; anwenden)
    apply; to use
    • apply werkwoord
    • use werkwoord (uses, used, using)
  8. einsetzen (anwenden; gebrauchen; benutzen; )
    to utilize; to make use of; to employ; to handle; to practise; to use; to take; to practice; to utilise
    • utilize werkwoord, Amerikaans (utilizes, utilized, utilizing)
    • make use of werkwoord (makes use of, made use of, making use of)
    • employ werkwoord (emploies, employed, employing)
    • handle werkwoord (handles, handled, handling)
    • practise werkwoord, Brits (practises, practised, practising)
    • use werkwoord (uses, used, using)
    • take werkwoord (takes, took, taking)
    • practice werkwoord, Amerikaans (practices, practiced, practicing)
    • utilise werkwoord, Brits
  9. einsetzen (verwetten; wetten)
    to bet; to wager; to bet on
    • bet werkwoord (bets, betting)
    • wager werkwoord (wagers, wagered, wagering)
    • bet on werkwoord (bets on, betting on)
  10. einsetzen (einsegnen; inaugurieren)
    to inaugurate; to initiate; to install; to instal
    • inaugurate werkwoord (inaugurates, inaugurated, inaugurating)
    • initiate werkwoord (initiates, initiated, initiating)
    • install werkwoord, Amerikaans (installs, installed, installing)
    • instal werkwoord, Brits
  11. einsetzen (plazieren; stellen; postieren; )
    to station
    • station werkwoord (stations, stationed, stationing)
  12. einsetzen (einrichten; installieren; errichten; )
    to set up; to arrange; to install; to instal
    • set up werkwoord (sets up, set up, setting up)
    • arrange werkwoord (arranges, arranged, arranging)
    • install werkwoord, Amerikaans (installs, installed, installing)
    • instal werkwoord, Brits
  13. einsetzen (einnieten)
    to set
    • set werkwoord (sets, set, setting)
  14. einsetzen (auf eine neue Fahrbar wechseln; einfügen; einschalten; )
    filter in; join the traffic; feed in
  15. einsetzen (benennen; ernennen)
    appoint; to nominate
  16. einsetzen (mobilisieren; setzen; anfangen; )
    to mobilize; to mobilise
    • mobilize werkwoord, Amerikaans (mobilizes, mobilized, mobilzing)
    • mobilise werkwoord, Brits
  17. einsetzen (dazwischen setzen; einfügen)
    to insert; to place in between; to put in between
    • insert werkwoord (inserts, inserted, inserting)
    • place in between werkwoord (places in between, placed in between, placing in between)
    • put in between werkwoord (puts in between, put in between, putting in between)
  18. einsetzen (einstellen; eingeben; installieren; )
    to adjust
    • adjust werkwoord (adjusts, adjusted, adjusting)

Conjugations for einsetzen:

Präsens
  1. setze ein
  2. setzt ein
  3. setzt ein
  4. setzen ein
  5. setzt ein
  6. setzen ein
Imperfekt
  1. setzte ein
  2. setztest ein
  3. setzte ein
  4. setzten ein
  5. setztet ein
  6. setzten ein
Perfekt
  1. habe eingesetzt
  2. hast eingesetzt
  3. hat eingesetzt
  4. haben eingesetzt
  5. habt eingesetzt
  6. haben eingesetzt
1. Konjunktiv [1]
  1. setze ein
  2. setzest ein
  3. setze ein
  4. setzen ein
  5. setzet ein
  6. setzen ein
2. Konjunktiv
  1. setzte ein
  2. setztest ein
  3. setzte ein
  4. setzten ein
  5. setztet ein
  6. setzten ein
Futur 1
  1. werde einsetzen
  2. wirst einsetzen
  3. wird einsetzen
  4. werden einsetzen
  5. werdet einsetzen
  6. werden einsetzen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde einsetzen
  2. würdest einsetzen
  3. würde einsetzen
  4. würden einsetzen
  5. würdet einsetzen
  6. würden einsetzen
Diverses
  1. setz ein!
  2. setzt ein!
  3. setzen Sie ein!
  5. eingesetzt
  6. einsetzend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor einsetzen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bet Wette
handle Gehhilfe; Griff; Handgriff; Handle; Henkel; Ohr; Stiel; Tassenohr; Türgriff; Ziehpunkt
implement Gerät; Handwerkzeug; Werkzeug
initiate Eingeweihte
insert Einfügemodus; Einfügen; Einsatz; Einsatzstück
institute Organ
practice Anwendung; Ausbildung; Ausübung; Benutzung; Doktoren; Erfahrung; Fingerübung; Gebrauch; Geübtheit; Praxis; Routine; Schulung; Training; Verwendung; Übung
practise Anwendung; Ausbildung; Ausübung; Benutzung; Doktoren; Erfahrung; Fingerübung; Gebrauch; Geübtheit; Praxis; Routine; Schulung; Training; Verwendung; Übung
set Ansammlung; Clique; Freundeskreis; Gespann; Gruppe von zwei oder mehr; Menge; Paar; Partie; Satz; Schlacht; Spiel; Spielchen; Spielraum; Streit; Wettbewerb; Wettkampf; Wettstreit; Zusammenrottung; benannte Menge; bestimmter Menge
start Anfang; Anfangen; Anreiz; Anstoß; Beginn; Einleitung; Eröffnung; Initiative; Start
station Bahnhof; Haltestelle; Rundfunkstation; Standort
take Bezug; Erlös; Ertrag; Extraprofit; Gewinn; Nutzen; Profit; Sinn; Verdienst
use Anwendbarkeit; Anwendung; Bedeutung; Benutzung; Brauchbarkeit; Gebrauch; Gewinn; Handhabung; Hantieren; Konsum; Nutzen; Nutzung; Nützlichkeit; Profit; Sinn; Utilität; Verbrauch; Verwendbarkeit; Verwendung; Verwertung; Verzehr; Vorteil
wager Risiko; Wette
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adjust einbauen; einführen; eingeben; einsetzen; einspeisen; einstellen; eintippen; führen; hineinstecken; importieren; inaugurieren; initiieren; installieren; starten ablehnen; abstimmen; anpassen; anpassen an; anprobieren; ausbügeln; einfügen; einordnen; einpassen; einstellen; gleichrichten; gleichschalten; gutmachen; korregieren; korrigieren; nachhelfen; sich fügen
administer anwenden; benutzen; einsetzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; verwenden administrieren; bewirtschaften; einflößen; eingeben; geben; jemandem etwas verabreichen; verabreichen; verordnen; verwalten
adopt anwenden; benutzen; einsetzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; verwenden adoptieren; annehmen; übernehmen
apply anwenden; benutzen; einsetzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; verwenden anmelden; anwenden; benutzen; bewerben; einflößen; eingeben; gebrauchen; gelten; handhaben; hantieren; immatrikulieren; melden; praktizieren; sich bewerben; tun; umlegen; verordnen; verrichten; verwenden
apply yourself Einsatz zeigen; einsetzen
appoint benennen; einsetzen; einstellen; ernennen empfehlen; raten; vorbringen; vorschlagen; vortragen
arrange aufbauen; aufstellen; bauen; einrichten; einsetzen; erbauen; errichten; festlegen; installieren Haus einrichten; Maßregeln treffen; abmachen; anordnen; arrangieren; aufbauen; aufstellen; ausmachen; ausrichten; bauen; deichseln; einordnen; einrichten; einteilen; erbauen; errichten; führen; gliedern; herrichten; inOrdnungbringen; koordinieren; leiten; lenken; ordnen; organisieren; regeln; regulieren; steuern; veranstalten; vereinbaren
avail oneself of anwenden; benutzen; einsetzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; verwenden
be off abheben; anfangen; anheben; antreten; beginnen; einsetzen; starten abheben; akzelerieren; anfangen; angehen; anlaufen; ansteigen; anziehen; aufbrechen; aufführen; aufrücken; aufstauben; aufsteigen; aufwallen; aufwehen; aufwerfen; aufwirbeln; aufziehen; ausreißen; davontragen; desertieren; durchbrennen; durchgehen; einläuten; einschnauben; einschnupfen; emporsteigen; entweichen; entwischen; erheben; errichten; ersteigen; flüchten; heben; heraufkommen; heraufsteigen; herausquellen; hinaufgehen; hinaufkommen; hinaufsteigen; hissen; hochkrempeln; hochsteigen; hochziehen; sichheben; sprudeln; starten; steigen; steigern; verkehren; verwirken; wallen; weglaufen; wegrennen
begin abheben; anfangen; anheben; antreten; aufnehmen; beginnen; einsetzen; starten anfangen; beginnen; einladen; einleiten; einläuten; engagieren; hinzuziehen; starten
bet einsetzen; verwetten; wetten es wagen; ich nehme ein Risiko; wetten
bet on einsetzen; verwetten; wetten
commence abheben; anfangen; anheben; antreten; aufnehmen; beginnen; einsetzen; starten anfangen
employ anwenden; benutzen; einsetzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; verwenden anheuern; anstellen; anwenden; anziehen; benutzen; einstellen; engagieren; gebrauchen; handhaben; hantieren; in Lohndienst einstellen; praktizieren; tun; verrichten; verwenden
enforce anwenden; benutzen; einsetzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; verwenden abnötigen; abzwingen; erpressen; erzwingen
engage anwenden; benutzen; einsetzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; verwenden anheuern; anmustern; anstellen; anziehen; einladen; einschreiben; einstellen; engagieren; hinzuziehen
establish einsetzen; einstellen aufbauen; aufführen; aufheben; aufrichten; aufrücken; aufsetzen; aufstellen; aufziehen; ausmachen; bauen; bedingen; begründen; besiedeln; bestimmen; bestätigen; determinieren; erbauen; erheben; errichten; etablieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen; gründen; hissen; identifizieren; kolonisieren; konstatieren; konstruieren; setzen; starten; steigen; urbarmachen; wallen
feed in auf eine neue Fahrbar wechseln; einfügen; einordnen; einschalten; einschieben; einsetzen; schalten
filter in auf eine neue Fahrbar wechseln; einfügen; einordnen; einschalten; einschieben; einsetzen; schalten
get under way abheben; anfangen; anheben; antreten; beginnen; einsetzen; starten anfangen
handle anwenden; benutzen; einsetzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; verwenden abfertigen; abhandeln; auktionieren; begegnen; behandeln; einklarieren; feilbieten; handeln; verhandeln; verkaufen; vertreiben; veräußern
implement anwenden; benutzen; einsetzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; verwenden
inaugurate einsegnen; einsetzen; inaugurieren
initiate einsegnen; einsetzen; inaugurieren aufs Tapet bringen; einbringen; einem die Fuchstaufe erteilen; einführen; einladen; engagieren; entgegenbringen; entgegenhalten; entgegnen; hinzuziehen; initiieren; suggerieren; vorbringen; vorschlagen; zur Sprache bringen
insert dazwischen setzen; einfügen; einsetzen einfügen; einlegen; einpassen; einschalten; einschieben; einschließen; fügen
instal aufbauen; aufstellen; bauen; einrichten; einsegnen; einsetzen; einstellen; erbauen; errichten; festlegen; inaugurieren; installieren anlegen; bauen; einrichten; installieren
install aufbauen; aufstellen; bauen; einrichten; einsegnen; einsetzen; einstellen; erbauen; errichten; festlegen; inaugurieren; installieren anlegen; bauen; einrichten; installieren
institute einsetzen; einstellen
introduce anfangen; beginnen; einführen; einleiten; einsetzen; introduzieren anführen; annehmen; einarbeiten; einblenden; einbringen; einfuhren; einfügen; einführen; einleiten; einschalten; einstechen; einweisen; entgegenbringen; entgegenhalten; entgegnen; fugen; hereinführen; hineinstecken; hinführen; postulieren; vorbringen; vorschlagen; vorstellen
introduce somebody to anfangen; beginnen; einführen; einleiten; einsetzen; introduzieren
join the traffic auf eine neue Fahrbar wechseln; einfügen; einordnen; einschalten; einschieben; einsetzen; schalten
make use of anwenden; benutzen; einsetzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; verwenden anwenden; benutzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; praktizieren; tun; verrichten; verwenden
mobilise anfangen; bieten; einführen; einlassen; einlegen; einsetzen; hantieren; mobilisieren; mobilmachen; setzen
mobilize anfangen; bieten; einführen; einlassen; einlegen; einsetzen; hantieren; mobilisieren; mobilmachen; setzen
nominate benennen; einsetzen; ernennen beschauen; betrachten; einbringen; empfehlen; entgegenbringen; entgegenhalten; entgegnen; gucken; im Auge haben; raten; spekulieren; vorbringen; vorschlagen; vortragen
place in between dazwischen setzen; einfügen; einsetzen einlegen; einschalten
practice anwenden; benutzen; einsetzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; verwenden Sport treiben; ausbilden; ausüben; betreiben; bilden; einstudieren; einüben; entwickeln; exerzieren; heranbilden; lernen; proben; repetieren; sichwiederholen; studieren; trainieren; treiben; üben
practise anwenden; benutzen; einsetzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; verwenden Sport treiben; ausbilden; ausüben; betreiben; bilden; einstudieren; einüben; entwickeln; exerzieren; heranbilden; lernen; proben; repetieren; sichwiederholen; studieren; trainieren; treiben; üben
put in between dazwischen setzen; einfügen; einsetzen einlegen; einschalten
set einnieten; einsetzen ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufstellen; austreiben; beisetzen; einführen; einordnen; einräumen; einrücken; einsinken; einstellen; einstürzen; fallen; gleichstellen; gruppieren; herstellen; herunterrutschen; hinlegen; hinstellen; initiieren; installieren; legen; räumlich anordnen; senken; setzen; sichsenken; sickern; sinken; stationieren; steif werden; stellen; synchronisieren; umkommen; unterbringen; untergehen; versenken; versinken
set in abheben; anfangen; anheben; antreten; beginnen; einsetzen; starten ausbrechen; ausreißen; entfliehen; entkommen; entringen; entrinnen; fliehen; flüchten; freikommen; losbrechen
set in motion anfangen; anheben; aufnehmen; beginnen; einsetzen; starten bewegen; in Bewegung bringen; rühren; sich regen
set up anfangen; anheben; aufbauen; aufnehmen; aufstellen; bauen; beginnen; einrichten; einsetzen; erbauen; errichten; festlegen; installieren; starten anlegen; aufbauen; aufführen; aufheben; aufrichten; aufrücken; aufsetzen; aufstellen; aufziehen; ausdenken; ausklügeln; austüfteln; bauen; begründen; einrichten; erbauen; erheben; errichten; etablieren; gründen; hissen; installieren; konstruieren; planen; setzen; sich ausdenken; starten; steigen; wallen
show enthusiasm Einsatz zeigen; einsetzen
show willingness Einsatz zeigen; einsetzen
start abheben; anfangen; anheben; antreten; aufnehmen; beginnen; einsetzen; starten abfahren; abheben; abreisen; akzelerieren; anfangen; angehen; anlaufen; anschalten; ansteigen; anziehen; aufbrechen; aufführen; aufrücken; aufstauben; aufsteigen; aufwallen; aufwehen; aufwerfen; aufwirbeln; aufziehen; ausschiffen; beginnen; beim publikum einführen; davontragen; einführen; einleiten; einläuten; einschalten; einschnauben; einschnupfen; emporsteigen; erheben; errichten; ersteigen; fortfahren; fortreisen; heben; heraufkommen; heraufsteigen; herausquellen; hereinführen; hinaufgehen; hinaufkommen; hinaufsteigen; hinführen; hissen; hochkrempeln; hochsteigen; hochziehen; lancieren; sichheben; sprudeln; starten; steigen; steigern; verkehren; verwirken; vorstellen; wallen; wegfahren; wegreisen
start to anfangen; anheben; aufnehmen; beginnen; einsetzen; starten
station aufstellen; deponieren; einsetzen; installieren; plazieren; postieren; stellen ablegen; abstellen; abstreifen; akkomodieren; anbringen; aufstellen; austreiben; beherbergen; beisetzen; einordnen; einquartieren; einräumen; einrücken; einstellen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; jemandem Unterkunft bieten; legen; räumlich anordnen; setzen; stationieren; stellen; unterbringen
strike up anfangen; anheben; aufnehmen; beginnen; einsetzen; starten ausspielen
take anwenden; benutzen; einsetzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; verwenden abhandenmachen; abnehmen; abräumen; akzeptieren; annehmen; anwenden; aufholen; benutzen; bringen nach; ein Geschenk annehmen; einkassieren; einnehmen; einstecken; entfernen; entnehmen; entwenden; erfassen; fortnehmen; gebrauchen; handhaben; hantieren; hinnehmen; hinterziehen; klauen; nehmen; packen; rauben; schlucken; stehlen; verkraften; verstauen; veruntreuen; verwenden; wegholen; wegnehmen; wegschnappen; zugreifen; zulangen
take off abheben; anfangen; anheben; antreten; aufnehmen; beginnen; einsetzen; starten abfahren; abhandeln; abheben; abreisen; abwickeln; akzelerieren; anfangen; angehen; anlaufen; ansteigen; anziehen; aufbrechen; aufführen

Synoniemen voor "einsetzen":


Wiktionary: einsetzen

einsetzen
verb
  1. To appoint, as officers, laws, regulations, etc.; to enact; to ordain
  2. to put into use
  3. to cause to stand; to establish; to enact
  4. to take part in a campaign
  5. to place inside
Cross Translation:
FromToVia
• einsetzen → build; construct; make ↔ construire — bâtir, élever, avec de la pierre, du bois, du métal, etc., d’après un plan déterminé.
• einsetzen → install; place; settle ↔ installer — Mettre solennellement en possession d’une place, d’un emploi, d’une dignité.
• einsetzen → introduce; insert; put away; put in; stow; enclose; enter; input; sheathe; announce; advertise; give notice of ↔ introduire — Faire entrer une chose dans une autre.
• einsetzen → ask ↔ poser — placer, mettre sur quelque chose.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van einsetzen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0970 seconde
Page rendered in 1.0 seconds