Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Vertaal beziehen

Vertaal beziehen van Duits naar Engels

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. beziehen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor beziehen (Duits) in het Engels

beziehen:

beziehen werkwoord (beziehe, beziehst, bezieht, bezog, bezogt, bezogen)

  1. beziehen (einmieten)
    cloud over; to become overcast; to darken
  2. beziehen (inBeziehungbringen)
    to relate; to connect
    • relate werkwoord (relates, related, relating)
    • connect werkwoord (connects, connected, connecting)
  3. beziehen (bedecken; bekleiden; verkleiden; verdecken; versehen)
    to cover; to cover up
    • cover werkwoord (covers, covered, covering)
    • cover up werkwoord (covers up, covered up, covering up)
  4. beziehen (polstern; bekleiden; ausstatten; ankleiden)
    to upholster; to furnish; to cover; to clothe
    • upholster werkwoord (upholsters, upholstered, upholstering)
    • furnish werkwoord (furnishes, furnished, furnishing)
    • cover werkwoord (covers, covered, covering)
    • clothe werkwoord (clothes, clothed, clothing)
  5. beziehen (bespannen)
    to stretch
    • stretch werkwoord (stretchs, stretched, stretching)
  6. beziehen (anspannen; spannen; strecken; dehnen; aufziehen)
    to tighten; to stretch
    • tighten werkwoord (tightens, tightened, tightening)
    • stretch werkwoord (stretchs, stretched, stretching)

Conjugations for beziehen:

Präsens
  1. beziehe
  2. beziehst
  3. bezieht
  4. beziehen
  5. bezieht
  6. beziehen
Imperfekt
  1. bezog
  2. bezogst
  3. bezog
  4. bezogen
  5. bezogt
  6. bezogen
Perfekt
  1. habe bezogen
  2. hast bezogen
  3. hat bezogen
  4. haben bezogen
  5. habt bezogen
  6. haben bezogen
1. Konjunktiv [1]
  1. beziehe
  2. beziehest
  3. beziehe
  4. beziehen
  5. beziehet
  6. beziehen
2. Konjunktiv
  1. bezöge
  2. bezögest
  3. bezöge
  4. bezögen
  5. bezöget
  6. bezögen
Futur 1
  1. werde beziehen
  2. wirst beziehen
  3. wird beziehen
  4. werden beziehen
  5. werdet beziehen
  6. werden beziehen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde beziehen
  2. würdest beziehen
  3. würde beziehen
  4. würden beziehen
  5. würdet beziehen
  6. würden beziehen
Diverses
  1. bezieh!
  2. bezieht!
  3. beziehen Sie!
  5. bezogen
  6. beziehend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor beziehen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cover Aufmachung; Augenlid; Bedeckung; Beschützung; Bettdecke; Bezug; Buchumschlag; Büchse; Decke; Deckel; Deckmantel; Dichtung; Dose; Einband; Einschlag; Emballage; Etui; Flugschreiber; Geborgenheit; Gefäß; Gehäuse; Hülse; Kappe; Kapsel; Karton; Kasten; Kopfbedeckung; Kuvert; Köcher; Liderung; Läufer; Matte; Mäppchen; Mütze; Packung; Plane; Plattenüberzug; Protrektion; Schachtel; Schallplattentasche; Schutz; Schutzumschlag; Sicherheit; Spreu; UmhÜllung; Umschlag; Uniformmütze; Verpackung; Vorleger; Überdachung; Überdecke; Überzug
stretch Aufziehen; Finger spreizen; Straßenabschnitt; Strecke; Teilstrecke
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
become overcast beziehen; einmieten
clothe ankleiden; ausstatten; bekleiden; beziehen; polstern
cloud over beziehen; einmieten
connect beziehen; inBeziehungbringen an einander befestigen; anbinden; aneinanderkuppeln; aneinanderreihen; anhaken; anheften; anhängen; anknöpfen; ankoppeln; ankuppeln; anschalten; anschließen; befestigen; beglaubigen; durchstellen; einschalten; festhaken; festheften; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; fügen; haken; heften; ineinandergreifen; ineinanderschließen; ketten; knoten; knüpfen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; verknoten; verkuppeln; weiterleiten; zusammenfügen; zusammenlegen
cover ankleiden; ausstatten; bedecken; bekleiden; beziehen; polstern; verdecken; verkleiden; versehen abdecken; abgrenzen; ablegen; abschirmen; absperren; abzäunen; anfügen; bedecken; begrenzen; beifügen; beilegen; benachrichtigen; beschränken; bestreichen; blockieren; ein Buch einschlagen; eindeichen; eindämmen; einhegen; einhüllen; einkapseln; einkreisen; einpferchen; einschließen; einschränken; einsperren; einsäumen; enthalten; erfassen; erzählen; hinzufügen; hüllen; kamouflieren; mitteilen; schildern; schließen; umfassen; umschließen; umziehen; umzäunen; verhüllen; verkapseln; verschleiern; zurücklegen; überdachen; überdecken; überwölben
cover up bedecken; bekleiden; beziehen; verdecken; verkleiden; versehen
darken beziehen; einmieten unterschlagen; verdunkeln; veruntreuen
furnish ankleiden; ausstatten; bekleiden; beziehen; polstern abgeben; abliefern; aufputzen; ausliefern; ausschmücken; ausstaffieren; ausstatten; bereitstellen; besorgen; bestellen; bringen; dekorieren; einrichten; einzahlen; geben; herausputzen; ins Haus schicken; liefern; möblieren; rundbringen; schaffen; schmücken; verschaffen; zur Verfügung stellen; zustellen
relate beziehen; inBeziehungbringen ausdrücken; babbeln; bemerken; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; erzählen; faseln; herumerzählen; klatschen; kommunizieren; konversieren; petzen; plappern; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sagen; schwatzen; schwätzen; sprechen; tratschen; weitererzählen; äußern
stretch anspannen; aufziehen; bespannen; beziehen; dehnen; spannen; strecken ausstrecken; ausweiten; dehnen; recken; stramm machen; strecken; versteifen
tighten anspannen; aufziehen; beziehen; dehnen; spannen; strecken andrehen; anschrauben; anspannen; anstrengen; festschrauben; schrauben; stramm machen; verschärfen; versteifen
upholster ankleiden; ausstatten; bekleiden; beziehen; polstern

Synoniemen voor "beziehen":


Wiktionary: beziehen

beziehen
verb
  1. sich auf etwas beziehen: eine Sinnverbindung mit etwas haben, herstellen oder nennen
beziehen
verb
  1. to allude to
  2. to obtain or procure; used especially of a business resource
Cross Translation:
FromToVia
• beziehen → cover; overlay; lag; plate; protect; coat; back; wrap up ↔ recouvrir — Couvrir de nouveau. (Sens général)
• beziehen → accept; receive; accredit; admit; clothe; dress; fit; suit; array; attire; cover; overlay; lag; plate; protect; coat; back; put on; apply; plaster; stucco ↔ revêtir — pourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.
• beziehen → cover; overlay; lag; plate; protect; coat; back; paper; hang ↔ tapisser — revêtir, orner de tapisserie les murailles d’une salle, d’une chambre, etc. note Se dit en parlant de la salle, de la pièce ou en parlant des choses qui les couvrent ou les tapissent.

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0769 seconde
Page rendered in 1.0 seconds