Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Vertaal bewegt

Vertaal bewegt van Duits naar Engels

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. bewegt:
  2. bewegen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor bewegt (Duits) in het Engels

bewegt:

bewegt bijvoeglijk naamwoord

  1. bewegt (turbulent; unruhig; ungestüm; ruhelos)
    turbulent; tumultuous
  2. bewegt (betroffen; gerührt; ergriffen)
    dreadfully cut up by it
  3. bewegt (berührt; ergriffen)
    affected; moved; touched
  4. bewegt (ergriffen; betroffen; gerührt)
    sensitive; emotional
  5. bewegt (unbeherrscht; grimmig; hemmungslos; )
    uncontrolled

Vertaal Matrix voor bewegt:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
affected berührt; bewegt; ergriffen affektiert; anstellen; ergriffen; gekünstelt; gerührt; geschraubt; geziert; künstlich; schwülstig; sich anstellen; theatralisch; unecht; unnatürlich; zimperlich; übertrieben
emotional betroffen; bewegt; ergriffen; gerührt; sentimental bewegend; emotional; ergreifend; herzergreifend; herzzerreißend; rührend; tragisch
moved berührt; bewegt; ergriffen angeschlagen; ergriffen; gerührt; verletzt
sensitive betroffen; bewegt; ergriffen; gerührt; sentimental empfindlich; feinfühlig; lichtempfindlich; reizbar; rührselig; sentimental; ärgerlich
touched berührt; bewegt; ergriffen angeschlagen; ergriffen; gerührt; verletzt
tumultuous bewegt; ruhelos; turbulent; ungestüm; unruhig stürmisch
turbulent bewegt; ruhelos; turbulent; ungestüm; unruhig
uncontrolled auffahrend; bewegt; gellend; grell; grimmig; grob; hart; heftig; hell; hemmungslos; hitzig; höllisch; jähzornig; klirrend; leidenschaftlich; scharf; stürmisch; temperamentvoll; unbeherrscht; ungestüm unaufhaltsam; unbezwingbar; unlenkbar; unregierbar; zügellos
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dreadfully cut up by it betroffen; bewegt; ergriffen; gerührt

Wiktionary: bewegt

bewegt
adjective
  1. von Höhen und Tiefen prägen
bewegt
adjective
  1. possessing the quality or ability of motion
  2. moved

bewegen:

bewegen werkwoord (bewege, bewegst, bewegt, bewegte, bewegtet, bewegt)

  1. bewegen (in Bewegung bringen; rühren; sich regen)
    to move; to budge; put in motion; to set in motion; to get going
    • move werkwoord (moves, moved, moving)
    • budge werkwoord (budges, budged, budging)
    • put in motion werkwoord
    • set in motion werkwoord (sets in motion, set in motion, setting in motion)
    • get going werkwoord (gets going, got going, getting going)
  2. bewegen (wegbegeben)
    to move
    • move werkwoord (moves, moved, moving)
  3. bewegen (betreffen; treffen; berühren; )
    to concern; to regard; to affect; to touch
    • concern werkwoord (concerns, concerned, concerning)
    • regard werkwoord (regards, regarded, regarding)
    • affect werkwoord (affects, affected, affecting)
    • touch werkwoord (touches, touched, touching)
  4. bewegen (mischen; rühren)
    to stir; to mix
    • stir werkwoord (stirs, stirred, stirring)
    • mix werkwoord (mixes, mixed, mixing)
  5. bewegen (manövrieren)
    to manoeuvre; to march; to manoeuver
    • manoeuvre werkwoord, Brits (manoeuvres, manoeuvred, manoeuvring)
    • march werkwoord (marches, marched, marching)
    • manoeuver werkwoord, Amerikaans
  6. bewegen (umruhren; schüren; anschüren)
    to churn; to stir
    • churn werkwoord (churns, churned, churning)
    • stir werkwoord (stirs, stirred, stirring)
  7. bewegen (treffen; rühren)
    strike someone; hit someone
  8. bewegen (treffen; berühren; schlagen; )
    to hit; to strike; to touch; to affect; to move; to concern
    • hit werkwoord (hits, hit, hitting)
    • strike werkwoord (strikes, struck, striking)
    • touch werkwoord (touches, touched, touching)
    • affect werkwoord (affects, affected, affecting)
    • move werkwoord (moves, moved, moving)
    • concern werkwoord (concerns, concerned, concerning)
  9. bewegen (erregen; aufregen; beunruhigen; schüren; anschüren)
    to stir; to agitate; to shake up; to budge
    • stir werkwoord (stirs, stirred, stirring)
    • agitate werkwoord (agitates, agitated, agitating)
    • shake up werkwoord (shakes up, shook up, shaking up)
    • budge werkwoord (budges, budged, budging)
  10. bewegen (rühren)
    to stir; to move
    • stir werkwoord (stirs, stirred, stirring)
    • move werkwoord (moves, moved, moving)
  11. bewegen
    to nudge
    – To move an object one pixel at a time. 1
    • nudge werkwoord (nudges, nudged, nudging)

Conjugations for bewegen:

Präsens
  1. bewege
  2. bewegst
  3. bewegt
  4. bewegen
  5. bewegt
  6. bewegen
Imperfekt
  1. bewegte
  2. bewegtest
  3. bewegte
  4. bewegten
  5. bewegtet
  6. bewegten
Perfekt
  1. habe bewegt
  2. hast bewegt
  3. hat bewegt
  4. haben bewegt
  5. habt bewegt
  6. haben bewegt
1. Konjunktiv [1]
  1. bewege
  2. bewegest
  3. bewege
  4. bewegen
  5. beweget
  6. bewegen
2. Konjunktiv
  1. bewegte
  2. bewegtest
  3. bewegte
  4. bewegten
  5. bewegtet
  6. bewegten
Futur 1
  1. werde bewegen
  2. wirst bewegen
  3. wird bewegen
  4. werden bewegen
  5. werdet bewegen
  6. werden bewegen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde bewegen
  2. würdest bewegen
  3. würde bewegen
  4. würden bewegen
  5. würdet bewegen
  6. würden bewegen
Diverses
  1. beweg!
  2. bewegt!
  3. bewegen Sie!
  5. bewegt
  6. bewegend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor bewegen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
churn Butterfaß
concern Besorgnis; Besorgtheit; Betreuung; Betrieb; Einrichtung; Firma; Fürsorge; Genossenschaft; Geschäftsbetrieb; Gesellschaft; Gesellschaftsfirma; Handelsgeschäft; Handelsgesellschaft; Handelsunternehmen; Holding; Holdinggesellschaft; Konzern; Krankenpflege; Pflege; Sorge; Unternehmen; Versorgung
hit Best-seller; Erfolg; Hit; Klapper; Kollision; Schlager; Tor; Treffer; Treffer ins Schwarze; Zugriff; Zusammenstoß
manoeuver Kniff; Kunstgriff; Manöver; Scheingefecht; Scheinkampf; Trick
manoeuvre Kniff; Kunstgriff; Manöver; Scheingefecht; Scheinkampf; Trick
march Anmarsch; Aufmarsch; Fahrt; Fußwanderung; Mark; Marsch; Passage; Reise; Seereise; Tour; Vormarsch; Überfahrt
mix Gemisch; Mengen; Mischen; Mischung; Mixen; Mixtur; Vermischen
move Manöver; Schachzug; Scheingefecht; Scheinkampf; Spielzug
nudge Anprall; Anstoß; Bums; Hieb; Klaps; Maulschelle; Ohrfeige; Puff; Rrring!; Schlag; Stoß; Zusammenstoß; anstupsen; leichter Stoß
regard Achtung; Anerkenntnis; Anerkennung; Ehrerbietung; Ehrfurcht; Hochachtung; Respekt; Schätzung; Wertung; Werturteil; Würdigung
shake up Aufregung; Aufruhr; Sensation
stir Durcheinander; Gezänk; Scherrerei
strike Anbohren; Arbeitsunterbrechung; Auffallen; Erbohren; Streik
touch Anflug; Anstrich; Berührung; Fühlung; Gefühl; Klaps; Kontakt; Schimmer; Sentiment; Spur; Taste Anschlag; leichter Schlag
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
affect anrühren; antun; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; erregen; rühren; schlagen; treffen Belange haben; angehen; anrühren; ansprechen; beeinflussen; beeinflußen; betreffen; einwirken; gehen um; rühren; treffen
agitate anschüren; aufregen; beunruhigen; bewegen; erregen; schüren agieren; handeln; rühren; tun
budge anschüren; aufregen; beunruhigen; bewegen; erregen; in Bewegung bringen; rühren; schüren; sich regen fliehen; weichen
churn anschüren; bewegen; schüren; umruhren buttern; grabbeln; kreiseln; scharren; sich drehen; wirbeln; wühlen
concern anrühren; antun; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; erregen; rühren; schlagen; treffen Belange haben; angehen; betreffen; gehen um
get going bewegen; in Bewegung bringen; rühren; sich regen
hit anrühren; antun; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; erregen; rühren; schlagen; treffen dreschen; einen Klaps geben; hart schlagen; hauen; hämmern; rammen; schlagen; verkloppen
hit someone bewegen; rühren; treffen
manoeuver bewegen; manövrieren
manoeuvre bewegen; manövrieren
march bewegen; manövrieren
mix bewegen; mischen; rühren anrühren; bemühen; durcheinanderbringen; durchschütteln; mengen; mischen; rühren; vermengen; vermischen; zusammenbringen
move anrühren; antun; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; erregen; in Bewegung bringen; rühren; schlagen; sich regen; treffen; wegbegeben aufschieben; bummeln; den Standort verändern; ergreifen; etwas umstellen; gehen; im Schritt gehen; laufen; rühren; schreiten; sich aufmachen; sich fortbewegen; sich verheben; spazieren; spazierengehen; umstellen; umziehen; verhoben; verlegen; verrücken; verschieben; verschleppen; versetzen; verstellen; wandern; wegbewegen; zur Seite rücken; überführen; übersiedeln; übertragen
nudge bewegen anstoßen; stoßen; zustoßen
put in motion bewegen; in Bewegung bringen; rühren; sich regen
regard antun; berühren; betreffen; bewegen; erregen; rühren; treffen angehen; aussetzen; bedenken; beschauen; betrachten; betreffen; ernennen; erwägen; gehen um; reflektieren; spekulieren; überdenken; überlegen
set in motion bewegen; in Bewegung bringen; rühren; sich regen anfangen; anheben; aufnehmen; beginnen; einsetzen; starten
shake up anschüren; aufregen; beunruhigen; bewegen; erregen; schüren aufschütteln
stir anschüren; aufregen; beunruhigen; bewegen; erregen; mischen; rühren; schüren; umruhren anrühren; anstiften; antupfen; aufschüren; aufschütteln; aufwiegeln; berühren; leicht berühren; rühren; streifen; tippen; touchieren; tupfen
strike anrühren; antun; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; erregen; rühren; schlagen; treffen aufhören; aufpolieren; aufputzen; einen Klaps geben; einstellen; entbrennen; entflammen; frappieren; greifen; hauen; indenAusstandtreten; polieren; schlagen; streiken; unterbrechen; weigern
strike someone bewegen; rühren; treffen
touch anrühren; antun; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; erregen; rühren; schlagen; treffen Belange haben; abtasten; anfassen; angehen; anrühren; antupfen; befühlen; berühren; betasten; betreffen; ergreifen; fühlen; gehen um; leicht berühren; rühren; sitzen an; streifen; tasten; tippen; touchieren; tupfen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
get going voran; zuvor
hit angeschossen; geschlagen; getroffen; verletzt; verwundet

Synoniemen voor "bewegen":


Wiktionary: bewegen

bewegen
  1. die Handlung von jemandem in eine beabsichtigen Richtung beeinflussen; jemanden dazu bringen, etwas zu tun
  2. jemanden bewegen: psychisch beeindrucken
  3. etwas von einem Ort zum anderen schaffen
  4. die Stellung eines Gegenstandes oder eines Teils davon (auch eines Teils von sich selbst) im Raum verändern
bewegen
verb
  1. to arouse the feelings or passions of
  2. to cause to change place or posture; to set in motion
  3. to change the place of a piece
  4. to change place or posture; to go
  5. to move to emotion
  6. to change the place of in any manner; to move
Cross Translation:
FromToVia
• bewegen → move ↔ verroeren — in beweging komen
• bewegen → move ↔ bewegen — van plaats veranderen
• bewegen → affect; attitudinize; pose; put on airs; feign; move; stir; influence ↔ affecter — Traductions à trier suivant le sens
• bewegen → move; budge ↔ bouger — Se mouvoir de l’endroit où l’on est
• bewegen → move; actuate; shift; stir; adjourn ↔ mouvoir — déplacer, faire aller d’un lieu à un autre, mettre en mouvement.
• bewegen → move; stir; transfer; transpose; actuate; shift; affect ↔ remuer — mouvoir, déplacer.
• bewegen → move; stir; affect; agitate; incite; stir up; arouse ↔ émouvoir — provoquer une émotion.
• bewegen → glide ↔ évoluer — Se déplacer, se mouvoir.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0712 seconde
Page rendered in 1.0 seconds