Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Vertaal bestimmen

Vertaal bestimmen van Duits naar Engels

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. bestimmen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor bestimmen (Duits) in het Engels

bestimmen:

bestimmen werkwoord (bestimme, bestimmst, bestimmt, bestimmte, bestimmtet, bestimmt)

  1. bestimmen (determinieren; anordnen)
    to determine; to identify
    • determine werkwoord (determines, determined, determining)
    • identify werkwoord (identifies, indentified, identifying)
  2. bestimmen (definieren; festlegen; umschreiben; festsetzen; kennzeichnen)
    to determine; to define; to outline
    • determine werkwoord (determines, determined, determining)
    • define werkwoord (defines, defined, defining)
    • outline werkwoord (outlines, outlined, outlining)
  3. bestimmen (beschließen; entscheiden; vereinbaren; )
    to decide; to terminate; to come to an end; to bring to a close; to finish; to wind up; to end; to stop
    • decide werkwoord (decides, decided, deciding)
    • terminate werkwoord (terminates, terminated, terminating)
    • come to an end werkwoord (comes to an end, came to an end, coming to an end)
    • bring to a close werkwoord (brings to a close, brought to a close, bringing to a close)
    • finish werkwoord (finishes, finished, finishing)
    • wind up werkwoord (winds up, wound up, winding up)
    • end werkwoord (ends, ended, ending)
    • stop werkwoord (stops, stopped, stopping)
  4. bestimmen (determinieren; bestätigen; feststellen; )
    to determine; to identify
    • determine werkwoord (determines, determined, determining)
    • identify werkwoord (identifies, indentified, identifying)
    to establish
    – establish the validity of something, as by an example, explanation or experiment 1
    • establish werkwoord (establishes, established, establishing)
  5. bestimmen (anordnen; befehlen; verordnen; )
    to proclaim; to give notice of; to call
    • proclaim werkwoord (proclaims, proclaimed, proclaiming)
    • give notice of werkwoord (gives notice of, gave notice of, giving notice of)
    • call werkwoord (calls, called, calling)
  6. bestimmen (unterschieden; unterscheiden; erkennen; )
    distinguish from each other; to discern
  7. bestimmen (ein Ehrezeichen geben; unterschieden; erkennen; )
    to decorate
    • decorate werkwoord (decorates, decorated, decorating)
  8. bestimmen (vorschlagen; raten; suggerieren; )
    to advise; to suggest
    • advise werkwoord (advises, advised, advising)
    • suggest werkwoord (suggests, suggested, suggesting)
  9. bestimmen (abwägen; veranschlagen; überschlagen; )
    to consider; to think over
    • consider werkwoord (considers, considered, considering)
    • think over werkwoord (thinks over, thought over, thinking over)
  10. bestimmen (näher umschreiben; definieren; festlegen; )
    to state precisely; to define
    • state precisely werkwoord (states precisely, stated precisely, stating precisely)
    • define werkwoord (defines, defined, defining)

Conjugations for bestimmen:

Präsens
  1. bestimme
  2. bestimmst
  3. bestimmt
  4. bestimmen
  5. bestimmt
  6. bestimmen
Imperfekt
  1. bestimmte
  2. bestimmtest
  3. bestimmte
  4. bestimmten
  5. bestimmtet
  6. bestimmten
Perfekt
  1. habe bestimmt
  2. hast bestimmt
  3. hat bestimmt
  4. haben bestimmt
  5. habt bestimmt
  6. haben bestimmt
1. Konjunktiv [1]
  1. bestimme
  2. bestimmest
  3. bestimme
  4. bestimmen
  5. bestimmet
  6. bestimmen
2. Konjunktiv
  1. bestimmte
  2. bestimmtest
  3. bestimmte
  4. bestimmten
  5. bestimmtet
  6. bestimmten
Futur 1
  1. werde bestimmen
  2. wirst bestimmen
  3. wird bestimmen
  4. werden bestimmen
  5. werdet bestimmen
  6. werden bestimmen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde bestimmen
  2. würdest bestimmen
  3. würde bestimmen
  4. würden bestimmen
  5. würdet bestimmen
  6. würden bestimmen
Diverses
  1. bestimm!
  2. bestimmt!
  3. bestimmen Sie!
  5. bestimmt
  6. bestimmend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor bestimmen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
call Anruf; Anrufen; Ansprechen; Aufforderung; Aufruf; Ausrufen; Lockpfeife; Lockruf; Lockton; Ruf; Rufen; Schrei; Schreien; Telefoon; Tonsignal
determine Anberaumen; Anordnen; Festsetzen; Vorschreiben
end Ablauf; Abschluß; Abstand; Ausklang; Auslauf; Beendigung; Beendung; Beschluß; Distanz; Ende; Endkampf; Endlauf; Endpunkt; Entfernung; Schluß
finish Abkriegen; Ausarbeitung; Ausführung; Ausreden; Aussprechen; Aussprechen zum Ende; Beenden; Ende; Finier; Finish; Schluß; Ziel; Ziellinie
outline Abzeichnen; Form; Gliederung; Kontur; Leitfaden; Umkreis; Umriß; Zeichnung
stop Aufenthalt; Aufschub; Ausstand; Halt; Haltestelle; Stillstand; Stop; Stopp
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
advise anregen; ausmachen; bestimmen; ermessen; raten; schätzen; suggerieren; taxieren; veranschlagen; vorschlagen; zuraten; überschlagen advisieren; anpreisen; einen Rat geben; empfehlen; konsultieren; raten; vorbringen; vorschlagen; vortragen
bring to a close abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren abbrechen; ablaufen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden; zu Ende laufen
call anordnen; befehlen; bekanntmachen; bestimmen; diktieren; verordnen; vorschreiben anreden; anrufen; ansprechen; aufrufen; benennen; bimmeln; bumsen; einberufen; ernennen; herbeirufen; hämmern; klingeln; kreischen; lautauf schreien; läuten; nennen; rufen; schellen; schreien; telefonieren; zusammenrufen; zuziehen
come to an end abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren ablaufen; enden; zu Ende laufen
consider abwägen; ausmachen; bestimmen; ermessen; schätzen; taxieren; veranschlagen; überschlagen Sitzung halten; abwägen; achten; aussetzen; bedenken; beraten; beratschlagen; beschauen; betrachten; denken; eine Versammlung abhalten; einen der Schlag treffen können; empfehlen; ernennen; erwägen; grübeln; gucken; halten für; im Auge haben; konferieren; nachdenken; raten; reflektieren; sich beraten; sichberaten; sinnen; spekulieren; tagen; verschonen; vorbringen; vorschlagen; vortragen; überdenken; überlegen
decide abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren
decorate abstechen; auseinanderhalten; bestimmen; determinieren; ein Ehrezeichen geben; erkennen; unterschieden aufmachen; aufpolieren; aufputzen; ausstaffieren; auszeichnen; dekorieren; einen Orden verleihen; einkleiden; feinmachen; fertigmachen; fertigstellen; garnieren; gestalten; herausputzen; in den Ritterstand erheben; schminken; schmücken; unterscheiden; verzieren; vollenden; zieren; zum Ritter schlagen
define beschreiben; bestimmen; definieren; festlegen; festsetzen; kennzeichnen; näher beschreiben; näher umschreiben; umschreiben abgrenzen; abstecken; abzäunen; begrenzen; benachrichtigen; beschreiben; bezeichnen; charakterisieren; einhegen; einzäunen; erzählen; etwas andeuten; etwas zeigen; festlegen; kennzeichnen; markieren; mitteilen; neppen; prellen; schildern; trassieren; umzäunen; übervorteilen
determine anordnen; ausmachen; bedingen; bestimmen; bestätigen; definieren; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen; kennzeichnen; umschreiben
discern abstechen; auseinanderhalten; bestimmen; determinieren; erkennen; unterscheiden; unterschieden Unterschied machen; nuancieren
distinguish from each other abstechen; auseinanderhalten; bestimmen; determinieren; erkennen; unterscheiden; unterschieden
end abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren Gespräch beenden; abbrechen; ablaufen; abmachen; abschließen; abstoppen; aufhören; auflegen; beenden; begrenzen; beschließen; beschränken; eindämmen; einschränken; enden; erledigen; fertig bringen; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; geraten; halten; hingeraten; kommen; schließen; sstoppen; vollenden; zu Ende gehen; zu Ende laufen
establish ausmachen; bedingen; bestimmen; bestätigen; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen aufbauen; aufführen; aufheben; aufrichten; aufrücken; aufsetzen; aufstellen; aufziehen; bauen; begründen; besiedeln; bestätigen; einsetzen; einstellen; erbauen; erheben; errichten; etablieren; festlegen; feststellen; gründen; hissen; identifizieren; kolonisieren; konstatieren; konstruieren; setzen; starten; steigen; urbarmachen; wallen
finish abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren abbrechen; ablaufen; abmachen; abschließen; aufbessern; aufessen; aufhören; aufmachen; aufzehren; ausbauen; ausbekommen; ausbessern; auskriegen; ausmisten; ausnehmen; ausräumen; ausspielen; aussprechen; austragen; austrinken; beenden; benutzen; berichtigen; beschließen; dekorieren; enden; ergänzen; erledigen; essen; feinmachen; fertig bringen; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; garnieren; gestalten; halten; herausnehmen; in Ordnung bringen; klären; komplettieren; konsumieren; leer trinken; leeren; leermachen; perfektionieren; schließen; speisen; verbrauchen; verspeisen; vervollkommnen; vervollständigen; verzehren; verzieren; vollbringen; vollenden; zieren; zu Ende laufen; zu Ende spielen; zuendespielen
give notice of anordnen; befehlen; bekanntmachen; bestimmen; diktieren; verordnen; vorschreiben ansagen; anschreiben; kundgeben
identify anordnen; ausmachen; bedingen; bestimmen; bestätigen; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen ausweisen; bestätigen; festlegen; feststellen; identifizieren; konstatieren; legitimieren; sich mit etwas identifizieren; wiedererkennen
outline bestimmen; definieren; festlegen; festsetzen; kennzeichnen; umschreiben abbilden; abgrenzen; abstecken; abzäunen; begrenzen; beschreiben; darstellen; einhegen; einzäunen; entwerfen; festlegen; kurz zusammenfassen; neppen; prellen; schildern; skizzieren; trassieren; umschreiben; umzäunen; übervorteilen
proclaim anordnen; befehlen; bekanntmachen; bestimmen; diktieren; verordnen; vorschreiben annoncieren; ausrufen; bekanntmachen; inserieren; proklamieren; verkünden; verkündigen; verlesen
state precisely beschreiben; bestimmen; definieren; festlegen; festsetzen; näher beschreiben; näher umschreiben
stop abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren Blut stillen; Einhalt gebieten; abbremsen; abdichten; abhalten; absetzen; abstellen; abstoppen; anhalten; aufhalten; aufhören; ausscheiden; aussetzen; beenden; behindern; bremsen; dichten; einstellen; entgegenarbeiten; entgegenwirken; etwas aufgeben; festfahren; hapern; hemmen; hindern; hinhalten; hintertreiben; isolieren; konterkarieren; schließen; sstoppen; stagnieren; stehenbleiben; stillen; stillsetzen; stocken; stopfen; stoppen; stutzen; verspäten; verzichten; verzögern; zum Stillstand bringen; zurückhalten; zurücktreten
suggest anregen; ausmachen; bestimmen; ermessen; raten; schätzen; suggerieren; taxieren; veranschlagen; vorschlagen; zuraten; überschlagen aufwerfen; bedeuten; darstellen; einen Vorschlag machen; empfehlen; konsultieren; raten; suggerieren; vorbringen; vorschlagen; vortragen; zuflüstern; zur Rede bringen
terminate abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren absagen; beenden; verabredung absagen
think over abwägen; ausmachen; bestimmen; ermessen; schätzen; taxieren; veranschlagen; überschlagen bedenken; durchdenken; überdenken; überlegen
wind up abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren aufwickeln; aufwinden; komplettieren; sich hoch schlängeln; sich nach oben winden; vervollständigen

Synoniemen voor "bestimmen":


Wiktionary: bestimmen

bestimmen
verb
  1. etwas festlegen (einen Preis, eine Zeitdauer etc.)
bestimmen
verb
  1. to order, command, control
  2. to set the limits of
  3. intransitive: to assign for a use
  4. to indicate or set apart for a purpose or duty
  5. to mark out and make known; to point out; to name; to indicate
  6. to determine
  7. to command by a decree
  8. To assign, designate, or set apart by authority
  9. to constitute; to ordain; to prescribe; to fix the time and place of
  10. destine
Cross Translation:
FromToVia
• bestimmen → determine ↔ bepalen — vaststellen, voorschrijven, regelen
• bestimmen → destine; earmark; ordain; consign; designate; assign; dispose ↔ destiner — Traductions à trier suivant le sens
• bestimmen → tune; attune; have available; have at one’s disposal; arrange; fix up; array ↔ disposer — arranger, mettre dans l’ordre le plus convenable.
• bestimmen → decide; choose; determine; resolve; settle; adjudicate ↔ décider — résoudre après examen une chose douteux et contester.
• bestimmen → designate; appoint; denote; mark; motion; show; indicate; point out; demonstrate; display; manifest; suggest; connote; choose; elect; pick out; opt ↔ désigner — Traduction à trier
• bestimmen → determine; fix; set; cause; give rise to; result in; decide; persuade; move; induce; inflict; wreak; settle; talk round; bring round; pose; provoke ↔ déterminer — fixer les limites de, délimiter précisément.
• bestimmen → dominate ↔ emporter — Être prépondérant, le plus important, dominer
• bestimmen → fix; affix; attach; determine; fasten; secure; set; stick; appoint; define; allot ↔ fixer — attacher, affermir, rendre immobile, maintenir en place.

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1485 seconde
Page rendered in 1.0 seconds