Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Vertaal besiege

Vertaal besiege van Duits naar Engels

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. besiegen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor besiege (Duits) in het Engels

besiegen:

besiegen werkwoord (besiege, besiegst, besiegt, besiegte, besiegtet, besiegt)

  1. besiegen (siegen über)
    to conquer; to win; to overcome; to master; to win over
    • conquer werkwoord (conquers, conquered, conquering)
    • win werkwoord (wins, won, winning)
    • overcome werkwoord (overcomes, overcame, overcoming)
    • master werkwoord (masters, mastered, mastering)
    • win over werkwoord (wins over, won over, winning over)
  2. besiegen (treffen; berühren; schlagen; )
    to hit; to strike; to touch; to affect; to move; to concern
    • hit werkwoord (hits, hit, hitting)
    • strike werkwoord (strikes, struck, striking)
    • touch werkwoord (touches, touched, touching)
    • affect werkwoord (affects, affected, affecting)
    • move werkwoord (moves, moved, moving)
    • concern werkwoord (concerns, concerned, concerning)

Conjugations for besiegen:

Präsens
  1. besiege
  2. besiegst
  3. besiegt
  4. besiegen
  5. besiegt
  6. besiegen
Imperfekt
  1. besiegte
  2. besiegtest
  3. besiegte
  4. besiegten
  5. besiegtet
  6. besiegten
Perfekt
  1. habe besiegt
  2. hast besiegt
  3. hat besiegt
  4. haben besiegt
  5. habt besiegt
  6. haben besiegt
1. Konjunktiv [1]
  1. besiege
  2. besiegest
  3. besiege
  4. besiegen
  5. besieget
  6. besiegen
2. Konjunktiv
  1. besiegte
  2. besiegtest
  3. besiegte
  4. besiegten
  5. besiegtet
  6. besiegten
Futur 1
  1. werde besiegen
  2. wirst besiegen
  3. wird besiegen
  4. werden besiegen
  5. werdet besiegen
  6. werden besiegen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde besiegen
  2. würdest besiegen
  3. würde besiegen
  4. würden besiegen
  5. würdet besiegen
  6. würden besiegen
Diverses
  1. besieg!
  2. besiegt!
  3. besiegen Sie!
  5. besiegt
  6. besiegend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor besiegen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
concern Besorgnis; Besorgtheit; Betreuung; Betrieb; Einrichtung; Firma; Fürsorge; Genossenschaft; Geschäftsbetrieb; Gesellschaft; Gesellschaftsfirma; Handelsgeschäft; Handelsgesellschaft; Handelsunternehmen; Holding; Holdinggesellschaft; Konzern; Krankenpflege; Pflege; Sorge; Unternehmen; Versorgung
hit Best-seller; Erfolg; Hit; Klapper; Kollision; Schlager; Tor; Treffer; Treffer ins Schwarze; Zugriff; Zusammenstoß
master Altmeister; Anführer; Ausbilder; Chef; Erzieher; Flugkapitän; Führer; Fürst; Gebieter; Haupt; Hauptmann; Herr; Herr Lehrer; Herrscher; Kapitän; Katitän; Kommandant; König; Landsmann; Lehrer; Lehrkraft; Lehrmeister; Maestro; Magister; Master; Meister; Oberhaupt; Schiffskapitän; Schulmeister; Vorgesetzte; Vorsteher; Zunftmeister
move Manöver; Schachzug; Scheingefecht; Scheinkampf; Spielzug
strike Anbohren; Arbeitsunterbrechung; Auffallen; Erbohren; Streik
touch Anflug; Anstrich; Berührung; Fühlung; Gefühl; Klaps; Kontakt; Schimmer; Sentiment; Spur; Taste Anschlag; leichter Schlag
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
affect antun; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; erregen; rühren; schlagen; treffen Belange haben; angehen; anrühren; ansprechen; antun; beeinflussen; beeinflußen; berühren; betreffen; bewegen; einwirken; erregen; gehen um; rühren; treffen
concern antun; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; erregen; rühren; schlagen; treffen Belange haben; angehen; anrühren; antun; berühren; betreffen; bewegen; erregen; gehen um; rühren; treffen
conquer besiegen; siegen über erobern
hit antun; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; erregen; rühren; schlagen; treffen anrühren; berühren; bewegen; dreschen; einen Klaps geben; hart schlagen; hauen; hämmern; rammen; schlagen; treffen; verkloppen
master besiegen; siegen über einreißen; sich angewöhnen
move antun; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; erregen; rühren; schlagen; treffen anrühren; aufschieben; berühren; bewegen; bummeln; den Standort verändern; ergreifen; etwas umstellen; gehen; im Schritt gehen; in Bewegung bringen; laufen; rühren; schreiten; sich aufmachen; sich fortbewegen; sich regen; sich verheben; spazieren; spazierengehen; treffen; umstellen; umziehen; verhoben; verlegen; verrücken; verschieben; verschleppen; versetzen; verstellen; wandern; wegbegeben; wegbewegen; zur Seite rücken; überführen; übersiedeln; übertragen
overcome besiegen; siegen über bezwingen; sprachlos machen; unterbekommen; unterkriegen; unterwerfen; verblüffen; zähmen
strike antun; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; erregen; rühren; schlagen; treffen anrühren; aufhören; aufpolieren; aufputzen; berühren; bewegen; einen Klaps geben; einstellen; entbrennen; entflammen; frappieren; greifen; hauen; indenAusstandtreten; polieren; schlagen; streiken; treffen; unterbrechen; weigern
touch antun; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; erregen; rühren; schlagen; treffen Belange haben; abtasten; anfassen; angehen; anrühren; antun; antupfen; befühlen; berühren; betasten; betreffen; bewegen; ergreifen; erregen; fühlen; gehen um; leicht berühren; rühren; sitzen an; streifen; tasten; tippen; touchieren; treffen; tupfen
win besiegen; siegen über bekommen; davontragen; erhalten; erkämpfen; erreichen; erzielen; gewinnen; holen; schlagen; siegen; triumphieren; überwinden
win over besiegen; siegen über
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hit angeschossen; geschlagen; getroffen; verletzt; verwundet
overcome befangen; übermannen

Synoniemen voor "besiegen":


Wiktionary: besiegen

besiegen
verb
  1. den Sieg über jemanden erringen
besiegen
verb
  1. colloquial: to defeat decisively
  2. to overcome in battle or contest
Cross Translation:
FromToVia
• besiegen → defeat ↔ verslaan — een definitieve overwinning boeken op een tegenstander
• besiegen → applaud; bang; beat; break; clap; coin; cream; fan; fly; hammer; hit; palpitate; pound; retreat; scour; scuffle; slam; strike; thrash; thresh; throb; wallop; shuffle; whip; whisk ↔ battre — frapper de coups répétés.
• besiegen → defeat; win over; beat; overcome; overthrow; surmount; vanquish; go beyond; cross; exceed; surpass; excel; outclass; outscore; outshine ↔ surmonter — monter au-dessus.
• besiegen → defeat; win over; beat; overcome; overthrow; surmount; vanquish ↔ vaincre — remporter la victoire sur ses ennemis, dans la guerre.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0385 seconde
Page rendered in 1.0 seconds